In deel 1
vertelde René MINNART over zijn jeugd en hoe hij - uit bittere noodzaak - wildstroper
geworden was. De lezer zal zich herinneren dat "de melkboer van Stok" de avond
van Stokkermis op strooptocht ging omdat er anders thuis geen vlees op tafel kon komen.
Bij het oversteken van de Houtemstraat werd hij door vier plaatselijke
"bosgardes" zonder verwittiging van kortbij neergeknald en zo zwaar gewond dat
hij intensieve medische zorgen nodig had. Weken vertoefde hij in de klinieken van Leuven
en Tienen, maanden was hij bedlegerig. Sterke René overleefde wel de aanslag op zijn
leven maar tot vandaag zitten zijn benen en kniegewrichten nog vol hagel, wat hem blijvend
ongemak bezorgt. Toch kreeg hij geen smartegeld of enige invaliditeitsvergoeding. Als
eenvoudig man zonder welstand kon hij zelfs geen "proces" van de rechter
bekomen... De jachteigenaar was rijk en had advocaat en rechtbank naar zijn hand gezet. De
schutters werden niet gestraft.
René is nog niet aan het einde van zijn verhaal: hij zou nog ergere dingen meemaken... Na
"HAZEN WAAR MENSENVLEES AANHANGT..." volgt nu:
Deel 2: KOGELS VOOR WARKE
René:
Wat is het ergste: op een haas schieten of op een mens schieten?!
BOK:
Dat is nogal duidelijk!
Zijt ge ondertussen volledig hersteld van uw toch wel zeer zware verwondingen?!
René:
Louis Maho is mijn redding geweest. Louis heeft mij verplicht van terug bij hem te komen
werken! Als ik in mijn zetel blijven zitten was, was ik heel mijn leven een arm schaap
gebleven. Voor Louis hielp ik een beplanting zetten in Ruekenbos. Ik werkte zoals ik kon
en dat heeft mij gered. Het was tegen de winter aan, de grond was drassig, ge zakte
erin... Ik moest palen verslepen en dat was een ideale oefening want mijn benen en die
zaadjes hebben zich daaraan aangepast. Die zaadjes blijven nooit op dezelfde plaats, die
willen altijd maar vooruitkomen... Maar vooral in de gewrichten he, daar kraken ze, hier
in mijn knieën. Soms is dat nog heel erg; dan kan ik bijna niet meer gaan...
BOK:
Maar gij zijt nog verder blijven stropen...
René:
Ja, dat is een drang... Ik kon dat echt niet laten! Ze hebben mij nooit gepakt, maar soms
scheelde het niet veel!
Met Wiepe in Meer
René:
Ik zal het nooit vergeten. Ik begon juist terug wat te kunnen
stappen - ik kon al wat uit
de voeten, allez - en ik vertrok naar het boske van Meer. En van zodra ik een haas of drie,
vier geschoten had liet ik die ergens liggen: in het terugkomen vond ik die wel terug...
Nu had ik een haas of zes op mij hangen; ik had er net nog twee geschoten ... en ineens
hoor ik een jeep! Gendarmen of bosgardes! Ik haastte me zo goed en zo kwaad ik kon naar
het bosje. Wiepe was al een beetje verder en die hoorde al niet zo goed meer. Ineens ziet
hij die twee lichten van de jeep op zich afkomen maar hij geraakte nog over de spoorweg
waar de jeep hem niet kon volgen. Wij hadden wel afgesproken waar we zouden bijeenkomen
als er iets voorviel en we moesten gaan lopen. Op die plaats lag trouwens nog een haas of
zes, zeven... Goed. Ik bleef mij veiligheidshalve nog een half uurke schuilhouden en
stelde mij op achter een stapel boonstaken in een hofke. Maar ik kon daar niet eeuwig
blijven wachten. Op den duur kom ik uit mijn schuilplaats en wil de betonnen weg
oversteken als ik een auto hoor starten. De gendarmen stonden daar te wachten! Ik liet mij
op slag vallen in de gracht tegen een betonnen muur en ze reden langs mij door. Toen heb
ik geluk gehad: ze hadden mij niet gezien! Langs het veld bereikte ik de plaats waar de
hazen lagen en net op hetzelfde moment was Wiepe ook daar! Hij deed zijn licht aan om te
zien of ik het wel was.
Kogels in Wommersom
René:
Nee, ze hebben mij nooit gepakt maar ze hebben wel dikwijls op mij geschoten! Dat wel! In
Wommersom... Vanzeleven geweest dat ik in Wommersom een haas had geschoten en baf! baf!
baf! Dat de hagel rond mijn oren vloog! Kogels ook! Ook in Wommersom. Wiepe en ik zijn
geweest dat ze begonnen te schieten op ons, gendarmen en gardes! We hoorden de kogels
fluiten en op de draad van de wei hoorden we er zelfs afketsen! Wiepe zei:
"Kom!" Maar ik ging die haas nog oprapen! Ik deed mijn licht uit en ik ging die
haas oprapen. Ik zei: "Ik moet hem godver... hebben!" Ik had hem geschoten en ik
moest hem hebben ook! In Wommersom waren de gardes sterk. Maar ze schoten van ver: ze
lieten ons niet kortbij komen. Maar hoe dikwijls hebben ze niet op ons geschoten!
Oeioeioei! Maar ik ben altijd braaf geweest: nooit teruggeschoten en altijd vertrokken
naar een andere jacht.
Zon- en feestdag zult gij eren!
René:
Ik zal nog dit vertellen. Ik had zelf een paar hectaren bieten staan en ik moest die de
zaterdag en zondag voor Allerheiligen uitdoen want ik kreeg mijn werk niet gedaan. Dat was
net nadat ik in Houtem geschoten was... Ik sta dus met den hoogdag op het veld te werken,
en daar komt Jef Verheyen aan, een heer, en zijn garde, "Baarke Koeke" zoals ze
zeggen. "Is dat vandaag een dag om te werken?! Wildstroper!" Dat riep mijnheer
Verheyen al van ver! En hij kwam altijd korterbij... "Mijnheer", zei ik,
"gij hebt nooit gewerkt maar ik moet werken want anders hebben mijn vrouw en mijn
kinderen geen eten! En van dat wildstropen moet ik niks meer horen: dat is door!"
"Neenee, ge doet het nog altijd!", zei hij. "Maar luister, ge gaat er eens
vies mee varen ... zoals in Houtem toen! Gij vuile wildstroper! Ik zal u in de bak doen
zetten door St.-Hubertus!"
Toen heb ik mij wel kwaad gemaakt, en mijn kozijn Louis Maho waarschuwde hem achteraf:
"Pas op, mijnheer Verheyen! Roert in gene stront! Die mens moet werken of hij heeft
geen eten! Gij hebt er geen zaken mee als hij bieten uitdoet op een heiligendag! En als ge
de gendarmen of St.-Hubertus durft sturen houdt ge geen enkele haas meer! Dan schiet René
alles dood! Want dat is ne zot, he! Pas er maar voor op!" Jong, jong! Louis deed er
nog een schepke bij!
Maar ik ben Verheyen zijn jacht gaan leegschieten ook! Wat denken die heren wel...
En zo gebeurde het dat Warke Struyven van Stok, een oude schoolkameraad, op een nacht hier
arriveerde om mijn licht te vragen. Ik zei: "Dat heb ik niet meer!", want Warke
Struyven was een bosgarde van Fons Depré van Hoeleden en ik betrouwde het zaakje niet...
Maar hij bleef schoon woorden geven en vragen of ik toch niet zou meegaan "want de
boeren op zijn jacht reclameerden: er zaten teveel konijnen en dat was slecht voor het
graan"... Op den duur liet ik mij ompraten. Ik ging mee! Ik heb mijn licht en mijn
gerief genomen en ik ben meegegaan, met hem en zijne maat...
|
De hinderlaag
BOK:
Dus de bosgarde zelf kwam u vragen om op strooptocht te gaan?!
René:
Jazeker! Op zijn jacht aten de konijntjes teveel graan en hij kwam mij vragen om die mee
gaan dood te schieten... Maar dat was zijn bedoeling niet! Toen zei hij: "Luister, we
zijn nu zover. Nu gaan we op die jacht ook..." Op een ander zijn jacht! Ik wist toen
niet dat er een rivaliteit bestond tussen die twee gardes. Goed, op 't laatst zitten we in
Bunsbeek in Ruekenbos. We hadden al verscheidene konijntjes geschoten en ik zei: "Nu
is 't goed geweest. We gaan naar huis." Goed. En we hadden al zeker een kilometer
over de velden gestapt zonder nog te lichten. We waren nog een 50 m. van de
Ruekenbosstraat verwijderd toen we een auto hoorden aankomen zonder licht. Ik zei:
"Luister, de gardes zijn daar! Laat ons nu niet die diepe straat nemen maar langs
achter over de velden naar huis gaan!" Die derde persoon die bij ons was - ik heb
zijn naam nooit willen bekendmaken - wou echter geen omweg maken: "Ik ga niet rond
voor die strontgardes!". En ik zal het u juist zeggen zoals het gebeurd is! Zodra we
tot op een meter of tien van de diepe Ruekenbosstraat gekomen waren: baf! baf! baf! -
begonnen ze ineens op ons te schieten! Wij gingen lopen want wij waren boven in het open
veld en zij zaten in de holle weg. De bedoeling was niet van ons te pakken, want dan
hadden ze ons laten komen: we liepen recht in de val! De gardes bleven schieten en wij
hadden geen dekking... Warke en ik liepen links, de derde persoon liep naar rechts. Op een
zeker moment valt Warke en ik roep nog op hem om mee verder te gaan, maar Warke bleef
liggen! Hij was geschoten! Ik ben nog 20 m. verder gelopen en heb me dan laten vallen.
Toen zag ik de gardes het veld komen oplopen met hun lichten, en ik zag dat Warke nog op
de grond lag. Ik ben toen opgesprongen en in de richting van de huizen gelopen, rechts. De
gardes zagen mij lopen en zijn opnieuw beginnen schieten, en niet met hagel zulle! In de
richting die ik liep staat een huis, 350 m. verder, en daar vlogen de kogels door het
venster! Als dat 's avonds geweest was en er zat nog iemand televisie te kijken b.v., dan
schoten ze die dood in zijn huis! Nadien werden vier, vijf kogels uit de binnenmuur
gehaald! Die gardes schoten met een oorlogsrevolver, met een 9 mm.! Servranckx van de
St.-Hubertusclub heeft dat op zich genomen. Hij was de hoogste in graad en hij heeft dat
later op zich genomen.
Even later vond ik onze andere maat en ik zei hem: "Hewel nu, gij, jong?!" Ik
zei: "Uwe kameraad kan goed dood zijn!"
"Jamaar, dood?!"
Ik zeg: "Ja, hij kan goed dood zijn! Hij lag op de grond..."
"Jamaar, dood! Dat geloof ik niet..."
Ik zeg: "Het kan goed zijn!"
Doodsklokken
René:
Wij zijn dan ongemerkt tot aan het huis van Warke gegaan en bleven buiten in het donker
wachten om te zien wat er ging gebeuren. Er kwam een auto aan... die van de pastoor!
Ik zei: "Ziet ge het! Die komt zeggen dat Warke dood is..."
Dan zijn we naar huis gegaan. 's Morgens toen ik uit de kiekenstallen kwam hoorde ik de
klokken luiden. Ik zakte bijna in de grond! Warke, mijnen oude schoolkameraad, was dood!
Nu wist ik het zeker...
Ik was daar zo ziek van, zo ellendig ziek. Ik wist niet meer wat ik moest doen. En dan
zijn ze hier gearriveerd: mensen van het gerecht en van de St.-Hubertusclub om mij te
verhoren... En het eerste wat ik zei was dat ik er niet bij was. Ik was zo helemaal de
kluts kwijt... Dan hebben ze mij meegenomen naar Leuven met mijn geweren en alles... Er
kwam een huiszoeking, maar na een paar dagen hebben ze mij terug gelost.
Dan ben ik recht naar een advocaat gegaan in Diest en daar heb ik alles echt gezegd zoals
het was, zoals het gebeurd was... En advocaat Renders zei: "Luister, mijnheer
Minnart, ge moet u gaan aangeven. Want ge zijt er ziek van en het moet van uw hart
af." Ik was er ziek van, ik huilde, ... Allez, wie schiet er nu een mens dood omwille
van een vuil konijntje, op zo'n laffelijke manier?!
Goed. Ik ben me gaan aanmelden in Tienen. Ik werd naar Leuven gebracht en dan heb ik alles
gezegd zoals het was. Die mensen hebben mij goed onthaald. Ze zegden dat Servranckx
ondertussen alles op zich had genomen...
Kogels
BOK:
Had Servranckx het ook echt gedaan?
René:
Dat kan ik niet weten. Ze waren met vijf en ze hebben alle vijf geschoten!
BOK:
Met kogels?!
René:
Met kogels! Warke is geschoten terwijl hij gebukt naast mij liep. Hij werd in de rug
geschoten en omdat hij gebukt liep is de kogel door zijn hart en zijn longen gegaan om te
blijven steken in zijn keel. Hij was bots dood! 's Nachts hebben Servranckx en die
bosgardes overlegd hoe ze dat gingen uitleggen: de hele nacht hebben ze bij de
burgemeester van Bunsbeek gezeten om af te spreken en te onderhandelen! Maar hun uitleg
klopte niet! Ik ben dan in Leuven gaan zeggen hoe het echt gebeurd is: dat Warke naast mij
liep, dat hij in de rug werd geschoten, dat hij gevallen is "als ne klot" en
niks meer gezegd heeft... Dan zijn ze gaan zoeken in de bramen en de struiken en daar
hebben ze de hulzen gevonden van die oorlogsrevolver! Dus Warke is doodgeschoten van in de
diepe straat hoewel Servranckx had verklaard dat hij het veld opgelopen was en ons had
achtervolgd om ons te pakken. Ze zijn het veld pas opgekomen als Warke al dood was! Ik heb
mee - ne keer of twee, drie - de wedersamenstelling moeten doen... Ik ben in Leuven moeten
gaan, in Brussel... en in Luik is het uitgewezen. In Luik! Daar is het ne keer of drie
"voor" geweest, want ik ben elke keer moeten voor komen. Servranckx heeft,
geloof ik, twee jaar voorwaardelijk gehad... Dat is geen straf, he!
De weduwe heeft 1.600.000 fr. getrokken. Dat was nooit gebeurd als ik mij niet vrijwillig
gaan aangeven was - vrijwillig, he, want ik ben er nooit voor gestraft! Die vrouw is goed
dat ze mij gehad heeft. Als ik ook gezwegen had dan had ze nooit een frank getrokken.
Warke zijn eigen kameraad heeft zich niet willen bekendmaken, zijn eigen goeie kameraad
die er ook bij was. De gendarmen zijn dikwijls hier geweest maar ik heb hem ook nooit
willen verraden.
Dat komt er allemaal van wildstropen... Maar 't blijft toch grof he, voor een vuil
konijntje... Ge moet ne slechte mens zijn om daar iemand voor dood te schieten...
Het einde van de wildstroperij
BOK:
Het wildstropen is ondertussen wel fel verminderd?
René:
Ja, het wordt praktisch niet meer gedaan. Ik ben persoonlijk nog wel geweest - daar zelfs,
waar het gebeurd is. Maar ik heb nooit gene last meer gehad.
BOK:
Hoe zit het met de wildstand volgens u? Zijn er nog wel hazen?
René:
Jaja! Als ge in den dag twee hazen ziet, dan ziet ge er 's nachts wel vijftien! En als er
minder wild zit dan vroeger ligt dat niet aan de stropers... Vroeger werd er veel
gestroopt en toch zat er veel wild. Nu wordt er eigenlijk niet meer gestroopt, maar de
jagers zijn niet meer dezelfden van vroeger. Tegenwoordig tracken ze met 15 man en ze
schieten op alles wat beweegt. Hoe wilt ge dan dat er nog wild zit?!
BOK:
Het ras van de wildstropers sterft dus uit?
René:
Ja. De echte stropers worden te oud, of zijn al dood. Jonge komen er praktisch niet meer
bij: durven ze niet of zijn ze te lui? Of is het te gevaarlijk? Ik had eigenlijk graag
gehad dat tenminste een van mijn kinderen het zou doen. Ik heb ze allemaal meegenomen om
ze op te leren, maar geen enkele wil het doen...
Wildstropers zijn nochtans geen slechte mensen! Ik ben geen slechte mens! Het is een sport
zoals een ander. Ik zie de beesten ook graag lopen: vooral rond mijn huis hier zit er veel
wild, en dat kan ik goed verdragen. Ik ben ooit geweest dat we in het bietenveld aan het
werk waren en dat ik een jonge haas pakte, dat ik hem streelde en terug liet lopen. Ik
zei:
"Hier zie, jong, loopt maar! Ik zal binnen een maand of twee nog wel eens
terugkomen!"
Ik heb op een manier wel een kwaad leven gehad: altijd hard gewerkt, moeilijke jaren
meegemaakt... en tegenslag gehad met mijn vrouw zaliger... Mijn vrouw heeft ook altijd
hard gewerkt, en juist toen wij het kwaadste door waren kreeg ze kanker. Drie jaar later -
ze was 45 - was ze dood... We begonnen juist goed te leven en toen kreeg ik dat aan de
hand... |