Frans Vandermeulen en Plienke Willems

zachte zorgdragers van Bunsbeek

bokkensp.gif (2884 bytes)

fraplien.jpg (15767 bytes)

Langs de Vissenakenstraat ligt hun mooie, landelijke woning, schuin afgewend van de straat en dus meer gericht op de bloementuin en de glooiing van de weiden rondom. Hoe rustig is het er tussen de stallingen, de bomen, het grasperk en de planten. De paarden zijn juist weggebracht om te gaan overwinteren in de manège. Het is herfst en de weiden zijn leeg.

Frans en Plienke hebben zich ook teruggetrokken en zitten knus in de woonkamer voor de TV. Het is er gezellig en warm. Aan de muur hangen twee opvallende schilderijen mooi te wezen: "Boerin op de akker" en "Stilleven met zonnebloemen". Het eerste schilderij baadt in het zinderende licht van de zomer en straalt zijn warmte af op de bewoners. Artistiek raffinement van de huisvrouw blijkt uit de presentatie van het tweede kunstwerk: als een visuele echo staat op een tafeltje een vaas met zonnebloemen zoals op het schilderij, alsof het stilleven zopas in deze kamer tot stand kwam…

Frans "de garde", zoals de mensen van Bunsbeek hem kennen, is dadelijk druk in de weer met het aandragen van glazen en bier. Het tekent de man die zich altijd al onder de mensen bewoog en die bovendien nog één van de "bazen" van het parochiecentrum is en het tappen gewoon. Plienke zit er kalmpjes bij. Zij geniet mee van de verhalen van Frans. Je voelt dat ze de lotgevallen van haar echtgenoot intens heeft meebeleefd. Sommige details herinnert zij zich zelfs beter dan hij. Ze heeft zelf ook heel wat te vertellen, deze vroedvrouw en verpleegster van het Kinderwelzijn. Zij is toch degene die tientallen baby’s op de wereld hielp komen, kloeke Bunsbekenaren nu, die door haar de juiste voeding kregen voorgeschreven en regelmatig werden onderzocht en gewogen.

Hun hele leven lang hebben Frans en Plienke elkaar perfect afgelost: Plienke zorgde ervoor dat jonge Bunsbekenaren gezond en wel op de wereld kwamen en als ze ouder werden lette Frans er op dat ze op het rechte pad bleven. Geen wonder dus dat BOK hen even in de schijnwerpers wil brengen, de zachte zorgdragers van Bunsbeek.

Champetter

Frans:
Ik heb een geweldig mooi beroep gehad: veldwachter… Wat ge dan allemaal meemaakt! Hier zie: dit briefje is nog door Jef Bruyninckx geschreven. Er was een kleine die niet naar school wou en zijn moeder belde mij op. Ik erop af, zoals ik wel moest doen. De kleine was onder het bed gekropen. Wanneer ik het bed aan de ene kant ophefte kroop hij naar de andere kant. Het was niet gemakkelijk om hem vast te krijgen, maar uiteindelijk had ik hem toch. Ik pakte hem bij zijn kraag en vertrok ermee richting jongensschool. Toen we in de Schoolstraat kwamen kreeg ik er wat compassie mee en ik zei: "Als ge belooft van braaf mee te gaan laat ik u hier los. Dan zien de mensen niet dat ik u naar school breng. Ik heb het liever zo en voor u is dat ook veel beter." Het was goed voor die kleine, dus ik loste zijn kraag. Direct schoot hij echter op een loop! Hij liep bij Germainke Vandeput het baantje op en ik er met mijn fiets achteraan. Als een haas spurtte hij de Baakveldstraat in en stak de Steenweg over naar de Baakstraat. Daar had ik hem bijna te pakken maar hij sloeg het veld in zodat ik mijn fiets moest achterlaten. Die kleine liep natuurlijk veel rapper dan ik. Eerlijk gezegd was ik al een tijdje buiten adem. Maar ik riep: "Ha! Nu heb ik u!" en hij bleef staan! Als hij verder gelopen was had ik hem nooit kunnen krijgen, maar nu had ik hem vast en ik bracht hem naar de school. Wat ik niet wist was dat Jef Bruyninckx het tafereel in de velden gezien had. Ge zult het niet geloven maar een uurtje later kwam Pije, de facteur, mij een brief brengen met de volgende tekening en bijgaande tekst:

 

Bunsbeek, 29 maart 1963
Kanaal 15 Op het witte scherm 9.20 uur
Rechtstreekse uitzending van "ONZE LANDELIJKE POLITIE IN ALARMTOESTAND"
Toevallig waren een cameraman met één onzer reporters ter plaatse.

Oefenen maar en ge blijft jong!

 

Dat waren toen toch plezante tijden. allee, kunt ge u dat nu nog voorstellen?! Dat ze iemand zo’n poets bakken: tekeningen met de champetter uitknippen uit een Kapoentjesstrip en de facteur die mee in het complot zit en u zo’n brief komt afgeven?! En alles op zo’n korte tijd! Om 9 uur, zeg maar, was het gebeurd - rond het uur dat de school begint - en dezelfde morgen al kreeg ik die brief!

Ik laat mijn beer uit en 't is betaald

Frans:
Jef Bruyninckx was toch een vedette, zulle. We gingen eens samen naar Mol, naar een begrafenis. Fausta Donvil was daar ook bij. En in ‘t terugkomen hadden we enkele pinten gedronken en in Veerle waren we gaan eten. Jef had een camionette die hij ging verkopen. Tussen pot en pint kocht ik hem die camionette toen af voor 5.000 frank. Een jaar heeft ze bij ons in de wei gestaan. De kinderen speelden erin, we hebben er konijnen in gekweekt, … Toen kocht Jef die camionette terug van mij. Hij liet ze inschrijven en hij heeft er nog twee of drie jaar mee gereden!

Als garde heb ik natuurlijk heel wat plezierige dingen meegemaakt. Zo was er eens een boer die liet de aal van zijn varkensstallen zomaar in de beek lopen. De geburen hadden daar al zo dikwijls op gereclameerd… Dat stonk niet alleen; in de zomer trok dat ook veel vliegen en ongedierte aan. Dat kon dus niet blijven duren. Ik was die boer al verscheidene keren gaan verwittigen maar het hielp niet. Op de lange duur moest ik dus een proces verbaal maken want dat ging echt over de schreef. Uiteindelijk maakte ik hem drie processen: één voor sluikstorten van aal, één voor de distels die hij liet groeien op een perceel land en dan nog een voor weerspannigheid, geloof ik. Goed, de dag kwam dat ik hem de processen ging bezorgen en ik verwachtte mij aan een scène, maar neen, hoor! De boer tracteerde mij op een druppel, ik kreeg een sigaar, enfin, ik werd er buitengewoon goed onthaald. "Och", zei de boer, "ik zit met die processen niet veel in; ik laat mijn beer (mannelijk varken, nvdr) eens uit en ‘t is betaald!"

Kasteelheer

BOK:
Jij bent een rasechte Bunsbekenaar, Frans?

Frans:
Ja. Ik zeg al eens lachend dat ik van afkomst een kasteelheer ben! Ik ben op 23 juni 1926 geboren op het goed van Vinckenbosch. Mijn vader was de werkopziener van het kasteel. In die tijd werkten daar vijf, zes man. Wij woonden in de boerderij. Eigenlijk was dat het vroegere Franse klooster. Het is, net als het kasteel, afgebroken ondertussen. Het stond waar nu de woning van de concièrge staat. Mijn vader verdiende er 25 frank per dag. Wij waren met 10 kinderen en die moesten natuurlijk van jongsaf meewerken. Er stond veel klein fruit in de tuin van het kasteel, alle soorten bessenstruiken en aardbeien en tamme kastanjes, en dat moesten wij plukken of rapen. De opbrengst mocht mijn vader verkopen aan winkels in Tienen, en de helft van de opbrengst was voor hem. Ons Madeleine en André reden in ‘t seizoen de hele dag op en af naar Tienen met twee korfkes op de fiets. Mijn vader kon ook een paar weiden huren van het kasteel en daar hadden wij zo’n vier-, vijf melkkoeien op. Wij hebben dus nooit honger geleden, maar verder waren wij doodarme menskens.

BOK:
En het kasteel?

Frans:
Hendrickx heeft dat afgebroken… De stommiteit van zijn leven. Dat was een echte burcht. Veel schoner als het kasteel van Attenrode, met dikke muren en een wenteltrap!

Drie brillen

Plienke:
Op de boerderij waar zij toen woonden was er een WC met drie brillen! Zij konden met drieën op een rij zitten.

Frans:
Jaja, en dat gebeurde ook! Wij durfden ‘s avonds niet alleen gaan! Wij moesten altijd wachten tot er iemand anders wou meegaan. Met een lantaarn! Dat was een heel groot complex, hoor. Dat was een gebouw als het college, zo’n groot gebouw, allee, een echt klooster, he… Tegen de muur van ‘t kerkhof was de WC en ‘s avonds durfden wij zo ver niet gaan. De WC had drie brillen, want in den tijd zullen de paters er ook moeten op gaan hebben, ook zo naast mekaar. En wij als kinderen, wij maakten daar ook niets uit, hoor. Maar ‘s avonds namen we een lantaarn mee, want het was er pikkedonker! Wij hadden in huis ook geen elektriciteit. En op een ander was het ook zo. De mensen waar wij mee in contact kwamen hadden het niet beter. ‘s Avonds maakten wij ons huiswerk rond een petroleumlamp. Wij hadden niets maar wij waren gelukkig.

BOK:
Was jij één van de jongsten?

Frans:
Neen, ik zat in de helft. Ons Madeleine was de oudste, dan kwamen André, Louis en Maria en dan was ik het. "Vikke" (Octavie), Eduard (de smid), Emiel, Jos en Jozef volgden. ‘s Maandags komen wij nog altijd bijeen bij ons Maria. Toen mijn broer Louis nog leefde kwamen we daar elke maandag bijeen, alle, alle maandagen. Dat noemden ze "het parlement". De hele familie is daar altijd. Jos en zijn vrouw, mijn broer Jef komt van Kessel-lo af, de smid legt er zijn hamer voor neer. Alle kinderen zijn er vertegenwoordigd…

Boeren met ossen

BOK:
Nooit eraan gedacht om de boerenstiel verder te zetten?

Frans:
Jawel! Boeren was het liefste wat ik deed. Dat zat er van jongsaf in, maar een boerderij overnemen kon ik natuurlijk niet. Ik hielp thuis natuurlijk wel, maar ze konden mij er niet voor betalen. Mijn jong leven heb ik doorgebracht bij Donvil omdat ik daar met het paard mocht rijden op het veld. Ik ploegde, ik ging op en af en Donvil bleef zitten. In 1938 zijn wij van het kasteel naar de Walmersumstraat verhuisd. Vinckenbosch was gestorven en Hendrickx kocht het kasteel. Hij liet alles afbreken, het kasteel en de boerderij. Voor onze familie bouwde hij wel een pachthof in de Walmersumstraat. Mijn vader had ook wat meer grond bijgekregen en begon op zijn eigen te werken. Natuurlijk moesten wij helpen. Thuis werd er geploegd met ossen. We hadden er altijd zo’n stuk of drie. De oude ossen leerden de jonge op. Elk jaar werd de dikste os verkocht -- die woog dan wel 800 kg – en een jongere schoof in zijn plaats.

Eén dag klerk

BOK:
Maar boeren kon jij niet blijven doen.

Frans:
Ah nee… Onze André en onze Louis waren ouder dan ik en die werkten ook op de boerderij. Voor zoveel huishoudens was er niet genoeg inkomen en ik ben dan avondlessen Frans en dactylo gaan volgen in Tienen op de Potterij. Mijn leermeester deed mij solliciteren voor werk aan het ministerie en op zekere dag kwam het bericht dat ik mocht beginnen. Ik vertrok dus naar Brussel. In de voormiddag werd mijn dossier in orde gebracht. Eén van de chefs zei toen: "Ga nu maar eens de stad in maar kom om 2 uur terug. Dan zullen wij u een afdeling toewijzen." Ik maakte een wandeling door Brussel. Ik was er nog nooit geweest. Op de Place Saint Josse zag ik een tram naar Leuven staan en ik ben er op gestapt, recht terug naar Bunsbeek. Neen, zo’n postje op het ministerie was niet aan mij besteed.

BOK:
Ben je soldaat geweest ook?

Frans:
Ja, in 1947. Ik moest een jaar naar Duitsland. Daar waren nog geen Belgische kazernes: wij sliepen in de huizen bij de mensen. Het Belgisch leger was toen een echt bezettingsleger. Ik was gelegerd in Hoffnüngstal bij een vrouw met vier kinderen. Haar man zat gevangen in Rusland. Dat was een ex-SSer, Otto Back. Zijn vrouw deed onze was en zo en wij hielden haar in leven door te betalen met… sigaretten! Zij zijn altijd met ons in contact gebleven. (Frans toont de Duitse brieven)

Meegeritst

BOK:
En jij, Plienke, ben jij ook van Bunsbeek?

Plienke:
Neen, ik kom van Wever.

BOK:
De naam "Plienke", komt die van Apollonia?

Plienke:
Neen, van Pauline. Mijn grootmoeder heette ook zo. Dat was trouwens ook de vroedvrouw in ‘t dorp. Dat was wel maar een "onder de haag", he.

BOK:
Hoe heb jij Frans leren kennen?

Plienke:
Wel, ik was vroedvrouw. Ik had een bevalling gedaan bij Jef Bruyninckx in Boeslinter. De zondag daarop moest ik er naartoe voor het doopsel en toen stond Frans aan de café buiten want de mannen van de fanfare waren op gang omdat de verkiezingen juist gewonnen waren. Toen ik met dat kind op de arm langskwam sprak Frans mij aan en vroeg of ik met hem eens niet wou uitgaan. Ik zei: "Dat ziet ge van hier!" Ja, de peet en de peter van het kind liepen naast mij…

Frans:
Achteraf was er een Vlaamse kermis in het goed van Janssen. Toen kwam zij er binnen en ik kende haar nog van de eerste ontmoeting. Zij moest een bevalling gaan doen in St.-Margriete-Houtem, toevallig bij een nicht van mij. Toen ben ik zowat "meegeritst" naar Houtem – omdat ze de weg niet wist – en dat is eigenlijk ons vertrekpunt geweest.

Vroedvrouw

BOK:
Hoeveel kinderen heb jij op de wereld helpen brengen, Plienke?

Plienke:
Dat kan ik niet zeggen; dat heb ik nooit bijgehouden… Veel! De nacht van onze trouw: twee! Ze hadden gefeest en gevierd tot vier uur ‘s morgens. We hadden ons bed nog niet gezien en ze kwamen mij roepen voor een bevalling in Hoeleden. En ik kwam thuis en toen moest ik naar een huis aan de overkant van de straat. Dat is onze huwelijksnacht geweest. Twee dagen voor onze trouw had ik ook een bevalling gedaan. Zo zat ik met drie mensen tegelijk die ik moest verzorgen… Ik heb bevallingen gedaan tot ik zelf mijn eerste kind kreeg. Frans moest toen soms nachten doen en ik kon mijn kinderen toch niet achterlaten. Zo ben ik bij het Kinderwelzijn gaan werken.

Frans:
Dat was toen onze bron van inkomsten want wij hadden nul frank en nul centiemen. Ik ben dan werk gaan zoeken. Zes jaar heb ik voor Ruytings, een biersteker in Tienen, gewerkt. Dat deed ik echter niet graag… Het was altijd in cafés te doen en in de Hoegaardenstraat in Tienen stonden toen nog vijf of zes bordelen… Mijn vrouw heeft dan aangedrongen dat ik mij kandidaat zou stellen voor een plaats als veldwachter in Kortenberg. Dat heb ik gedaan. Het was niet de bedoeling om effectief veldwachter in Kortenberg te worden, maar als ge geslaagd waart voor het examen telde dat ook voor andere plaatsen. En in Bunsbeek ging er in ’57 een plaats vrijkomen…

Veldwachter

BOK:
Was jij de enige kandidaat in Bunsbeek?

Frans:
Neen! Er waren er twintig! Maar ik was ondertussen geslaagd voor het examen en één van de enigen die dus daarvan vrijgesteld waren. Dat vergrootte mijn kansen wel.

BOK:
En jij bent het dan ook geworden.

Frans:
Ja. Een dik jaar later, in april 1958, ben ik door de gouverneur benoemd.

BOK:
Jij hebt je dat ook nooit beklaagd?

Frans:
Neen, ik heb een heerlijke periode gehad. Ik was zo tevreden dat ik mijn stadsjob kon laten vallen om hier tussen de mensen te zijn. Ik heb mij altijd ten dienste gesteld van de bevolking, en met plezier! Ik heb onder vijf burgemeesters gediend (Everard Vandeput en Felix Vangoidsenoven in Bunsbeek, Arseen Decoster in Groot-Glabbeek, Miel Pans en Paul Pans in St.-Margriete-Houtem, nvdr.) en nooit met een van hen een probleem gehad maar altijd goed samengewerkt.

Nachtwacht

BOK:
Er zullen ook wel minder prettige kanten aan je beroep geweest zijn…

Frans:
Natuurlijk… Van augustus tot Nieuwjaar moesten wij, vier veldwachters uit het omliggende, ‘s nachts patrouilles doen om de jacht te beschermen, één tot twee nachten in de week. De gouverneur was een jager, ziet ge, en die beval dat. Dat hoorde zogezegd bij onze dienst. Nu is er een andere gouverneur en nu moet dat niet meer. ‘s Nachts moesten wij dus patrouilleren en op bepaalde tijdstippen op afgesproken plaatsen bijeenkomen want daar werden we soms gecontroleerd door de brigadier. Op zekere nacht kwamen we aan ons controlepunt op de grens van Oplinter en Stok en daar zien we drie lichtbakken in de velden die naar de steenweg toekwamen. Ja, wat moesten we doen… Ofwel moesten we gaan lopen, maar als de brigadier er was en die zag die lichtbakken zonder dat wij maatregelen troffen, dan hadden we problemen. Ik zei tegen mijn kameraad: "We zullen een schot lossen om te zien of die mannen dan niet gaan lopen…" We legden ons tegen de gracht en die mannen trackten in onze richting. Ik loste een schot, in de lucht natuurlijk, maar die mannen kwamen nog maar korter en korter bij! Toen heb ik de hele lader van mijn pistool leeg geschoten. Dat had effect: ze deden hun lichten uit en vertrokken. Maar dat zijn van die momenten dat ge ze toch wel wat bijeendoet!

BOK:
Klinkt door dit verhaal niet dat het politieapparaat vooral ten dienste van de rijken staat? Er zijn toch jachtopzieners aangesteld om de jacht te beschermen? Waarom moeten dan nog veldwachters, mensen in een openbare dienst, ingeschakeld worden om privébelangen te behartigen?

Frans:
Ja, zo zou ik dat toch durven stellen…

Plienke:
Waar ze de garde allemaal voor gebruikten. Ik kwam eens thuis om 5 uur en Frans zat hier met twee kinderen op zijn schoot. De moeder – wel een sociaal geval, hoor -- was die komen afzetten met de woorden: "Hier zie, zorg er maar voor! Gij hebt meer geld en tijd dan ik om ze groot te brengen!" En daar zaten wij met twee vreemde kinderen. Ik heb er dan wel voor gezorgd dat ze in een kinderoord werden opgenomen en later zijn de kinderen door de jeugdrechter in een pleeggezin in Herent geplaatst.

Paardenfokker

BOK:
Je hebt nog niets over je paardenliefhebberij verteld!

Frans:
Paarden, dat is mijn passie! We waren pas getrouwd toen ik mijn eerste paard kocht. Ik had er geen geld voor en leende het van mijn broer! Het was een boerenpaard maar het is eens door de draad gevlogen en het was gekwetst zodat ik het moest wegdoen. Maar zo ben ik begonnen. De ruitersport is hier in de streek dan snel geëvolueerd. Ik ben naar Kortrijk, naar de ruiterschool, geweest om leren paard te rijden en om hier jonge ruiters te kunnen opleren. De boerenjeugdbeweging had het geld voor die cursus voorgeschoten, want zelf kon ik dat niet betalen. Samen met mijn broer, de smid, kochten we onze eerste rijpaarden en we sloten ons aan in Hoeleden en bij de Gunningenruiters van Vissenaken. Er kwamen goede resultaten ook. Ons Annemie heeft verschillende gouden medailles gehaald. Mijn echte hobby is echter fokken. Als er hier in huis ruzie geweest is, dan is het over de paarden geweest…

Plienke:
Hoe dikwijls heb ik hier in huis niet gehoord: "Ik ga eens naar de paarden zien…"! Dat ik op den duur zei: "Hewel, ik zal in de wei gaan staan. Dan komt ge naar mij ook eens zien!" (lacht)
Een bepaalde periode had hij vier zware boerenpaarden. Als ze Frans zagen kwamen ze van boven in de wei aangecrosst met zo’n geweld dat ons huis er van sidderde!

Ik was alleen maar bij de paarden als ze moesten veulen… En dat is altijd goed meegevallen. Ik heb er eens een gehad… Frans was naar de mis en hij had gezegd: "Als er iets is roept ge mij maar." Maar hij was zeker nog niet aan de kerk toen ik zag dat het spel begonnen was. Ik haalde mijn gerief, ik ga naar de wei en ondertussen was het veulen al geboren. Een veulen ziet de eerste drie dagen niet. Ik kuiste het wat af en praatte er tegen. Dat veulentje hoorde mij en als ik in de wei kwam daarna, liep dat niet naar zijn moeder maar als het mij hoorde, liep het mij achterna!

fvanderm.jpg (28916 bytes)

Nog meer verhalen volgden. Over de kinderen vooral, over Annemie en haar liefde voor de dieren, over haar salamanders en haar schaap. Frans en Plienke hebben drie kinderen (Jos, Roger en Annemie) en zeven kleinkinderen. Als kroostrijk gezin zijn zij natuurlijk lid van de Bond van de Grote en Jonge Gezinnen. Frans is zelfs jaren secretaris geweest van de Bond, tot Hilde Claes het secretariaat van hem overnam. Frans is ook "baas" en bestuurslid van het parochiecentrum, waar hij – zo weten we uit goed ingelichte bron – een zeer constructieve inbreng heeft. Naar Frans wordt er geluisterd. Hij is één van de mensen die het centrum hebben bewaard als een echte ontmoetingsplaats voor de hele Bunsbeekse gemeenschap en voor BOK, de toneelvereniging die er nu al tien jaar actief is. Elke woensdag gaat Frans kaarten in het parochiecentrum. "Er zouden wat jongeren moeten bijkomen" vindt hij. "We zitten nog juist met 2 tafels van vier man. Als er iemand belet is kan er een tafel niet spelen."

Vandaar deze oproep tot al onze lezers. Zij die willen en kunnen kaarten op woensdagen (van 14 tot 17 uur): op naar het parochiecentrum. Men toeft er in goed gezelschap!

 

BOK XI.1, november 1996
© kvr          (naar index)