1888-1918

la grande affaire

une maison catholique

une maison d'étude

une maison de discipline

la grande guerre

Na 1884 domineerden de katholieken tot aan de Eerste Wereldoorlog het politieke landschap. Die heerschappij werd voorbereid in de Mechelse congressen van de jaren zestig. Zij werd een feit, toen de antiklerikale en antigodsdienstige schoolwetten van 1879 en 1881 de meerderheid van de bevolking tegen het liberale radicalisme in het harnas joegen. Vooral het middelbaar onderwijs bleef een belangrijke factor in de politieke constellatie. De happy few van de Belgische jeugd - niet veel meer dan 5% ervan bereikte dit onderwijsniveau! - leverden een aanzienlijk deel van het politieke kader én de interessante kiezers. Door het algemeen meervoudig mannenkiesrecht van 1894, dat het overwicht van de katholieken bestendigde, werden immers twee extra-stemmen toegekend aan de bezitters van een getuigschrift van volledige middelbare studies. Nog op 25 mei 1905 herinnerde de vicaris-generaal van het bisdom de collegedirecteurs aan dat voordeel.

Vooral in het licht van deze situatie is het ontstaan van talrijke vrije middelbare scholen, onder supervisie van de bisschoppen, te begrijpen. Dit confessionele onderwijs kwam grotendeels tot stand in het laatste kwart van de 19de en het eerste decennium van de 20ste eeuw. Een greep uit de stichtingen: het Mechelse St.-Romboutscollege (1863), het St.-Jozefscollege te Aarschot (1876), het O.-L.-Vrouwecollege te Boom (1879), het St.-Gummaruscollege te Lier (1880), het St.-Jan-Berchmanscollege te Antwerpen (1889), het St.-Pleterscollege te Leuven (1890).

Vrij onverwachts kwam er in 1888 een verontrustende scheur in dit net door het wegvallen van de Jozefieteninstelling te Tienen. In dat liberale bastion ontstond nu een onduldbaar vacuüm. Zoals elders, o.a. in 1863 in Mechelen, hebben vooraanstaande burgers en de clerus op verzoek van aartsbisschop Goossens die bres terstond gedicht. De stichting van het O.-L.-Vrouwecollege was hun prestatie. De geestelijke - én stoffelijke - vaders ervan waren in de eerste plaats deken Petrus Mathias Oliviers en volksvertegenwoordiger Louis Halflants. Mechelen bleef de zaak psychologisch steunen. Een duidelijk symptoom daarvan: de regelmatige vormseltoedieningen en bezoeken van de bisschop in 1889, 1890 (met de inwijding van de schoolgebouwen), 1891 (met bezoek aan het ziekbed van L. Halflants), 1894, 1895 (viering van het zilveren priesterjubileum van Oliviers), 1896, 1898, 1902 (50ste verjaardag van het St.-Vincentiusgenootschap), 1904. Kardinaal Mercier verbleef op 21 en 22 juli 1907 te Tienen. Hij trok de volledige tweede dag uit voor een bezoek aan onze school.

De leefbaarheid van de stichting stond evenwel niet bij voorbaat vast. De concurrentie was te Tienen immers grimmig. Deze verbetenheid klinkt door in de verhandeling van een collegestudent uit de jaren negentig: 

'Als men op onze dagen ziet hoe de kinderen met geweld 
uit de vrije scholen gerukt worden om het getal in de 
gemeentescholen te gaan vermeerderen; als men 
ziet hoe de ouders gevaar loopen hun werk te verliezen, 
zoo zij hunne kinderen langer toe vertrouwen aan 
meesters, die niets dan het eeuwig en tijdelijk geluk 
der kleinen voor oogen hebben; als men ziet hoe die 
heeren zielroovers juichen de jongelingen en jonge 
meisjes uit de handen der katholieke onderwijzers 
getrokken te hebben om ze in hunne scholen in te lijven, 
voelt men dan in zijnen verontweerdigden geest geen 
tevens grievend en onheilspellend gedacht opwellen? 
Wat zou er van ons katholiek België, van ons klein, 
maar tevens machtig vaderland geworden, zoo de 
jongelingschap wierd opgekweekt in anti-katholieke 
gestichten?'
 

En de weinig bemoedigende prognose van één der founding fathers luidde: 
'Si un jour, vous arrivez au chiffre de 150 élèves, vous pouvez vous estimer heureux, mais ce chiffre, vous ne le dépasserez pas.’ 
Op 3 mei 1893 vierde men echter reeds de 150ste leerling, op 15 november 1899 de 203de, op 26 november 1908 de 253ste. Bij de viering van het 25-jarig bestaan op 10 juli 1913 kon men uitpakken met een 325-koppige schoolbevolking.

Het O.-L.-Vrouwecollege was door de directeurs Van Genechten en Neyens vakkundig gemetseld tot 'une maison catholique d'étude et de discipline'. Heel geleidelijk kenterde het taalregime er ten voordele van het Nederlands. Op 22 juli 1907 luisterden priesters, personaliteiten en leerlingen in de studiezaal naar de toespraak van kardinaal Mercier. Tot veler verrassing begon hij in de taal van de meerderheid van de aanwezigen. Een teken aan de wand: onze moedertaal was op de nog lange weg naar emancipatie. De Grieks-Latijnse afdeling, het paradepaard, floreerde. De andere twee afdelingen geraakten echter moeilijker van de grond. De 'section professionnelle' bleef onvolledig. In 1909 was een 'section moyenne agricole' opgericht. Daarmee wou men een leemte vullen in het sterk agrarische Hageland. De verscheidene pogingen om deze uit te bouwen, mislukten evenwel.

De 'section préparatoire' kreeg ruimere betekenis toen, vooral vanaf 1911, de wet op de veralgemening van de schoolplicht in zicht kwam. In 1914 werd die wet gerealiseerd. Met het oog op de verwachte groei werden de gebouwen van 1889-1890 met een nieuwe vleugel vergroot. Dit was het werk van de derde bestuurder, Laurent Halflants, zoon van de stichter. Het succes van het college was de vrucht van zware inspanningen van directeurs en leraars, van de invloed van de priesters uit Tienen en omgeving en de financiële injecties van katholieke notabelen.

© kvr