Het weekblad De Wekker, de spreekbuis van de katholieke Tiense opinie, gidst ons feilloos naar de aspiraties van het college van die dagen. Wie erin grasduint, leest in een drietal edities van elke jaargang dezelfde verslagen of vermeldingen, die het blazoen van het jonge gesticht politoeren: de plechtigheid van de eerste communie, de eindejaarsproclamatie, de resultaten van de scholieren bij de algemene wedstrijden van het bisdom en van de oud-leerlingen aan seminarie of universiteit.
Uit deze vorm van propaganda doemt het profiel op dat men voor het bisschoppelijk college had ontworpen en dat men met de woorden van directeur Halflants kan omschrijven als 'une maison catholique d'étude et de discipline'.

une maison catholique


Elf augustus 1890: 
'Distribution des prix. La salle était comble déjà 
avant l'entrée des élèves.'
 
Zeven augustus 1893: 
'Distribution des prix: affluence énorme: la 
première rangée contre le théatre'

Zes augustus 1894: 'Distribution des prix: 
une foule énorme y assiste, à tel point qu'on 
sera obligé de limiter le nombre des invitations'

Deze zorgvuldig opgezette prijsuitdelingen in de 'Cercle Catholique' vormden niet alleen nuttige succesmeters, maar ook nadrukkelijke manifestaties van de katholieke aanwezigheid in Tienen. Het lijstje van de eregenodigden op de proclamatie van 4 augustus 1906 volstaat ter illustratie: voorzitter, de afgevaardigde van de bisschop, kan. Van Genechten (de eerste directeur, ondertussen tot schatbewaarder van de Leuvense universiteit gepromoveerd), deken Van Mol van Tienen, directeur Neyens, volksvertegenwoordiger Rosseeuw, gemeenteraadslid notaris Delacroix, notaris Janssen, ingenieur Corneille Halflants-Vinkenbosch, M. Warnau, professor Theunis van de Alma Mater en een dertigtal pastoors en priesters. 

 

establishment

De bindingen met het katholieke establishment werden zorgzaam aangesjord door de leden van het schoolcomité, tevens de partijbonzen, bij het collegeleven te betrekken. Men verzocht hen via persoonlijke uitnodigingen en een aankondiging in de 'Cercle Catholiqne' om de plechtige mis van de H. Geest bij te wonen. Bij het vormsel traden zij als peter op. De wijding van de collegevlag, een gift van E.H. Oudens, pastoor van O.-L.-Vrouw, gebeurde op 30 juli 1909 in hun bijzijn.

Deze enkele voorbeelden leggen bloot dat de vrije school alleen via geld en politieke steun van de katholieken kon overleven. Daarbij dient men te bedenken dat hun hegemonie in 's lands regeringen voortdurend op de korrel werd genomen door de liberale en socialistische oppositie. Vooral bij de verkiezingen van 22 mei 1910 werd er met grof geschut op Kerk en godsdienst geschoten. De opluchting om de behoorlijke zege van het goede kamp was dan ook zo groot dat gans de collegejeugd er een halve vrije dag - 'demi-congé' - aan overhield.

Extra-vakantie, nog een gebruik dat mee het profiel kenmerkt van een opvoedingsinstelling in dienst van Kerk en staat. Er werden halve dagen, één, twee, drie tot acht dagen vrijaf verleend om jubilea van paus, bisschop of deken, om de bisschopswijding van Mercier, wegens de verheffing tot kardinaal van Goossens en zijn opvolger, bij het huwelijk van prins Albert met Elisabeth van Beieren en de geboorte van hun zoon Leopold, na de 'mort chrétienne' - in de terminologie van bestuurder Neyens - van Leopold II bij diens begrafenis en bij de eed van Albert I. 

 

geestelijkheid


Dir. Halflants

Uiteindelijk gaven de priesters uit Tienen en contreien het katholieke gezicht van het college de sterkste uitstraling. 

'Gij allen, heren geestelijken hier tegenwoordig, 
gij hebt ons gesticht aan de ouders doen kennen; 
gij hebt ons alzoo studenten verschaft; 
velen van u hebben dikwijls voor ons ten beste gesproken 
bij zekere personen die ons door hunne mildheid hebben 
geholpen.'
 

Dit is een uitspraak van een dankbare bestuurder bij het zilveren feest in 1913. De dankbaarheid beperkte zich nooit tot woorden. Bij alle belangrijke gebeurtenissen werd de parochiegeestelijkheid naar het college uitgenodigd. Het diner bij de viering van de 150ste leerling op 4 mei 1893 was zo'n gelegenheid. Naast de directeur en de leraars zaten mee aan de dis: de deken, de pastoor van St.-Germanus, de biechtvaders en de pastoor van Hakendover, die een tiental jongens aan het college wist toe te vertrouwen. De herder van Hoegaarden, die er dertien had aangebracht, moest verstek laten gaan. 

Uiteraard werd de katholieke façade stevig gestut door de christelijke opvoeding, waarmerk van een bisschoppelijk instituut. Kwaliteit en opzet ervan werden in een commentaar van De Wekker bij de eerste communie als volgt opgekamd: 

'Les parents chrétiens jugeront avec nous combien 
il est inappréciable de pouvoir confier nos enfants 
à ces maîtres dévoués dont le souci ne s'arrête pas 
à la formation de l'esprit, mais qui se préoccupent 
de donner aussi au coeur et au caractère cette 
trempe qui fait les hommes.'
 

Die gehardheid kregen de kwekelingen van het gesticht - in illo tempore geen pejoratieve soortnaam! - ingelepeld en ingegoten door verplichte deelname aan een eindeloze reeks diensten en ceremonieën, door haast automatisch lidmaatschap van ettelijke broederschappen. 

 

kerkelijke plichten

In de kalender van het kerkelijk jaar stonden de mariale feesten dik aangestreept, benevens de gewone hoog- en heiligdagen: O.-L.-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen, patroonsfeest van het college (8 december), Lichtmis (2 februari), 0.-L.-Vrouw-Boodschap (25maart) en de feesten van Driekoningen (6 januari), St.-Jozef, beschermheilige van België (19 maart), van de jeugdpatronen St.-Jan-Berchmans, heilig verklaard in 1888 en in het Tiense college gevierd sedert 19 november 1893, en St.-Aloysius (21 juni). 

Op 1 juni 1894 vatte men de traditie van de Gedurige Aanbidding aan. Ook buiten die dag werden de leerlingen aangespoord tijdens de voormiddagspeeltijd 3 à 4 minuten te bidden bij het H. Sacrament. Oktober werd vanaf 1895 de maand van de Rozenkrans, juni vanaf 1907 de H. Hartmaand en mei was natuurlijk gemonopoliseerd voor Maria.

Hoogtepunt vormde echter de eerste communie, die door Pius X omstreeks 1905 tot plechtige communie zou bevorderd worden. Tijdens deze plechtigheid werd de knaap in het eucharistisch leven opgenomen. Sinds 1889-1890 had zij plaats op O.-H.-Hemelvaart. Een driedaagse retraite, gepreekt door één of twee paters, ging eraan vooraf. Op de grote dag zaten de communicanten in de middenruimte van de kapel vooraan op stoelen tussen de twee rijen ouders. De rest van het publiek woonde het gebeuren bij op de achteruitgeschoven bidbanken. De altaren baadden in een weelde van bloemen. De Wekker zweefde bij het verslag ervan telkens weg in lyrische ontboezemingen: 

'Gelukkige jongelingen, die alhier gevormd worden 
tot wetenschap en deugd.

En: 
'Zegt dat groot getal (15) van eerste communicanten 
den lezer niet dat ons bisschoppelijk gesticht gedurig 
meer aan leerlingen aanwerft?'
(1893). 
Of: 
"t Is op zulke tijden dat men de weldaden eener 
echt christen opvoeding waardeeren kan!'
(1894). 
Verder: 
'De zaligste gewaarwordingen moet die treffende 
betooging in ieders gemoed doen ontstaan hebben.'
(1898). 

De communicanten waren nu volwaardig lid van de gelovige gemeenschap en werden dus vanaf 1890 ingelijfd in het 'Apostolat de la Prière', de 'Associations des Eglises pauvres' en de 'l'Adoration perpétuelle'. Zij ontvingen ook het schapulier van de Karmel, konden eveneens aansluiten bij de 'Confrèrie du Rosaire' sedert 1895 en bij de 'Conférence de S. Vincent-de-Paul'. Deze laatste katholieke vereniging werd door de voormannen van de partij officieel geïnstalleerd in het college op 10 februari 1897. Het grootste prestige genoot de 'Congrégation de l'immaculée Conception de la tres sainte Vierge Marie sous le Patronage secondaire de St. Louis de Gonzague'. Alleen zij die voor vlijt en gedrag minstens tweemaal bij de besten waren en daarvoor de rode kaart hadden gekregen, werden erin toegelaten. De congregatie werd met groot vertoon opgericht op 8 december 1891. Op 2 februari 1897 stelde men haar, in aparte vergadering, open voor de jongste scholieren. Het bestuur bestond uit een prefect, twee assistenten, vier raadsleden. Twee bestuursleden fungeerden als secretaris en lector. Een leraar was directeur. Het werd als een hoge eer beschouwd tot het bestuur te behoren. De prefect genoot het voorrecht om als officiële woordvoerder van de leerlingen de bestuurder gunsten te mogen vragen. 

Al die godsdienstige feesten en broederschappen hoopten bergen plichten op: wekelijkse of maandelijkse bijeenkomsten, mishoren, lof, preken en voordrachten beluisteren, aanbidding van het Sacrament, kruisweg, rozenhoedjes, gebeden, litanieën bidden, biechten, deelnemen aan processies in de St.-Germanus- of O.-L.-Vrouw-parochie, Paasofficies met o.a. bezoek aan de Tiense kerken. Om de religieuze routine in te prenten werd de eerste, later vanaf 1897, de derde zondag naast de eerste vrijdag van de maand als speciale communiedag ingevoerd. Biechten werd een wekelijkse gewoonte sedert 1892. Vijf biechtvaders - 1 in de sacristie, 2 vooraan en 2 achteraan langs evangelie- en epistelkant - aanhoorden de zonden vanaf 11 uur 's zaterdags. 's Namiddags werd dan de dag des Heren voorbereid met godsdienstles in alle klassen en daarna studie of congregatie-vergadering. Mogelijk werd de generale biecht wat later een maandelijkse aangelegenheid. De leerlingen van de buitenparochies dienden ter staving van hun plichtsvervulling een biechtbriefje mee te brengen.

Voor de Tienenaars was een dergelijke controle onnodig. Op hun godsdienstig - en trouwens ook intellectueel - leven legde de school van 's morgens af beslag. Omstreeks Allerzielen werden zij te 7u.30, later te 7u.20 in de kapel verwacht voor de mis. Einde maart kwam het zomeruur in voege: de bel klepte om 3 minuten voor 7! Op de talrijke zon- en feestdagen volgden dan hoogmis, studie en meestal ook lof. Op kerstdag maakte de christelijke jeugd van de suikerstad zelfs drie missen mee! Tot het - bittere? - einde toe werden de jongens aan dit regime onderworpen. Nog de dag voor de prijsuitdeling werd hun de ware weg gedurende de vakantie voorgehouden. De vermaningen kwamen op de hoofden neer vanop de kansel in het godsdienstig epicentrum: de kapel. Traditioneel was deze in de meeste colleges gepland boven de studiezaal. Natuurlijk uit bouwkundige motieven of zou die ligging ook een symbolische rangorde veruitwendigen ?

© kvr