ksa 1944-1957

De bevrijding bracht ontnuchtering in plaats van euforie in de KSA-rangen. De hoop na de oorlog mee aan een nieuwe wereld te kunnen bouwen, bleek vlug een bittere illusie. In de verziekte sfeer van verdachtmakingen werd elke vorm van vlaamsgezindheid met de vinger gewezen. Hiervan werd ook de KSA ten onrechte het slachtoffer. De eerste jaren na de oorlog verloor de Tiense KSA heel wat van haar spankracht, maar 'Dat volk zal herleven' blokletterde de jaarleuze van 1946-1947. Het was even betekenisvol voor de KSA zelf.

 

voorzichtig Vlaams

Grote gangmaker was bondsproost Chaltin. Op korte tijd loodste hij de bond over de moeilijke periode heen. 'Het kampjaar 1946-1947: zeker één der prachtigste!' schreef bondsleider Rob Le Roi in september 1947. Voor de Tiense KSA was een nieuwe periode van grote bloei aangebroken. De KSA, zoals ze op het einde van de jaren veertig weer helemaal openbloeide, rustte op drie pijlers, vastgelegd in de basiskeure van KSA-Jong Vlaanderen: Jong, Vlaams en Katholiek. De KA-gedachte bleef georiënteerd naar een elite. Kernen van de besten werden gevormd tot schildknapen of ridders. Behoren tot één van deze rangen zorgde voor prestige. De Vlaamse ambitie zat al in de naam Jong-Vlaanderen vervat. De KSA wilde zich opwerken als de Vlaamse jeugdbeweging bij uitstek. Denken we maar aan de acties rond de heropbouw van de IJzertoren en het Rodenbachjaar 1956. De Tiense KSA was veel voorzichtiger om zich als uitgesproken Vlaams te profileren. Op de vergaderingen zong men wel de Vlaamse Leeuw, maar een leeuwevlag werd slechts sporadisch in optochten meegedragen.

De meeste aandacht ging uit naar de ontplooiing van een ruime waaier van jeugdbewegingsactiviteiten. In de jaren vijftig werkte de KSA aan een modelorganisatie, uitgebouwd in de diensten DLO, DLS of tekenspel en DOL of openluchtleven, en gegoten in een tuchtvolle stijl met vlaggewacht en vlaggegroet, inspecties en formaties. Het summum van de stijlethiek in KSA was de jaarlijkse plechtige opneming en belofte van de nieuwe leden en leiders.

uniform


Optocht t.g.v. Christus Koning in 1954

Aan het uniform werd veel zorg besteed. Het hemd werd diepblauw en een korte zwarte ribfluwelen broek, grijze laarzen, een pet, allerlei kentekens en een daskoord werden toegevoegd per ban. Het dragen van het uniform was niet alleen verplicht, er werd ook streng op toegekeken dat de jongens het stijlvol en korrekt droegen. De vlag ten slotte bleef naast het uniform het belangrijkste symbool van de KSA. Op 9 juli 1950 kreeg de bond tijdens een grote plechtigheid in aanwezigheid van gouwproost Brisé, een nieuwe bondsvlag ter vervanging van de eerste die zoek was geraakt. Bij elke grote manifestatie, zoals de jaarlijkse Christus-Koningoptochten, ging ze de fier marcherende KSA-ers vooraf. 

Eind 1944 kwam de bond met een eigen spreekbuis op de proppen, Excelsior. Het bondsblad was maar een kort leven van twee nummers beschoren. Harop nam in 1946 de draad weer op. In 1949 kreeg het blad het gezelschap van 't Schelmke, het bondsblad voor de Jongknapen. Omdat vooral Harop in de loop der jaren te zeer naar een collegeblad geëvolueerd was, werd het in 1957 vervangen door Stuwing, dat zich meer richtte op het aankondigen van de activiteiten.

KSA bood een ruime waaier van activiteiten aan. De binnenactiviteiten gingen zoals steeds door in het 'zaaltje'. Tot 1955 tenminste, toen de bond verhuisde naar twee huizen in de Broekstraat die het college had aangekocht om nieuwe klassen de bouwen. Vijf jaar lang werden zij gebruikt als KSA-burcht. Ook tijdens de vakantiemaanden serveerde de bond een ruim aanbod, gaande van spelnamiddagen, trektochten tot meerdaagse fietstochten naar de Ardennen of Duitsland en het jaarlijks gouwveld, een sportdag voor de hele gouw. Hoogtepunt van elke vakantie bleven uiteraard de kampen. Maar even onvergetelijk waren de Romebedevaart in 1953 en de Lourdesbedevaarten in 1950 en 1957. Structureel veranderde er vrijwel niets in de jaren vijftig. Uit concurrentieoverwegingen met de Bergrakkers, de scoutsgroep van de St.-Germanusparochie, stichtte men in 1950 de Piepjongknapengroep, die de jongens van de eerste twee studiejaren aansprak. Verder speelde de belangrijkste evolutie zich af op het niveau van de leiding. Het bleven onveranderd de proosten die het eerste en het laatste woord in de KSA hadden, maar vooral in de figuur van de bondsleider kwamen de jongeren toch steeds meer op de voorgrond. Dit werd duidelijker naar het einde van de jaren vijftig toe.

© kvr