De katholieke actie (KA), die in 1921 door Paus Plus XI gelanceerd werd, kunnen we kortweg definiëren als 'de georganiseerde deelname van de leken aan het apostolaat van de kerk'. Het was de bedoeling van de Paus door de KA een dam op te werpen tegen de toenemende sekularisering van de naoorlogse maatschappij. Inzonderheid de jongeren moesten meer strijdbaar gemaakt worden om onder leiding van de hiërarchie te ijveren voor de harde katholieke waarden. 'Omnia instaurare in Christo' (alles herstellen In Christus) was de veelzeggende leuze die de hele stroming meekreeg.

ksa 1932-1943

1928: de katholieke actie voor studenten 

In Vlaanderen leidde de KA-gedachte tot de oprichting in 1928 van het Jeugdverbond voor Katholieke Actie (JVKA), dat niet meer was dan een koepelstructuur voor bestaande jeugdverenigingen, waarvan de belangrijkste de zogeheten 'Standsorganisaties' waren (KAJ, BJB). Ook het AKVS, dat tot dan toe het grote merendeel van de Vlaamse studenten verenigde, was zo'n standsorganisatie. Maar de Vlaamse studentenbeweging bleef uitgesloten van deelname aan de KA. Haar drang naar onafhankelijkheid en vooral haar Vlaams-nationalistisch credo strookten niet met de filosofie van het Verbond. Een nieuwe omkadering voor de studenten drong zich op. Over het concept van die nieuwe beweging verschilden de 'Vlaamse' bisschoppen echter grondig van mening. Terwijl in Oost-Vlaanderen en Limburg de bestaande studentenbonden geïntegreerd werden in de KA, koos bisschop Lamiroy van Brugge voor een nieuwe, zuiver kerkelijke studentenbeweging. Ook in het aartsbisdom zou kardinaal Van Roey vier jaar later opteren voor een bisschoppelijke studentenbeweging naar West-Vlaams model. We schrijven januari 1932. Concreet had de kardinaal aan gouwproost Lindemans de opdracht meegegeven om in al de colleges en 'middelbare onderwijsgestichten' van Brabant studielezingen op te richten onder leiding van een priester-leraar. Tijdens de vakantie moesten in de 'bijzonderste centra' gelijkaardige kringen ontstaan. 

Op het Tiense college kwam de KA-studentenbeweging uit de startblokken bij het begin van het nieuwe schooljaar 1932-1933. Voordien was Lindemans nog zijn zaak bij directeur Brosens komen bepleiten. Volgens R. Robeyns, één van de eerste proosten, zou hijzelf een 'hoogstudent' als vertegenwoordiger naar de stichtingsvergadering gestuurd hebben. De werking werd waarschijnlijk van bij de aanvang verdeeld over twee studiekringen: de eerste voor de leerlingen van de vierdes en de derdes, de andere voor poësis en retorica. Beide kringen stonden onder leiding van een proost, bijgestaan door een bestuur (voorzitter, ondervoorzitter en schrijver). Elk college had bovendien een 'algemene voorzitter', een student die door de directeur, mogelijk ook de proosten, aangeduid werd. De eerste voorzitter was Achiel Lenaerts. Een van zijn opvolgers was Albert Ulens, die trouwens omwille van zijn sprekerstalent in 1933-1934 ook tot gouwvoor-zitter verkozen werd. Een conclusie kunnen we hier alvast aan vastknopen. Het waren vooral de proosten die de touwtjes in handen hadden.

Niettegenstaande er regelmatig 'gestudiekringd' werd, moeten we ons van die prille KA niet al te veel voorstellen. De werking steunde uitsluitend op studie en 'actie', die vervat lagen in dikke brochures en hele studieplannen. Studie duidde op intellectuele vorming. De student moest gekneed worden tot een 'intellectuele aristocratie', 'bouwers van een nieuw geslacht'. Onder actie verstond men enerzijds karaktervorming of 'zelfheiliging', anderzijds het naar buiten treden in grootse optochten, 'het veroveren van de massa' - denken we maar aan de gouwdagen, de Sint-Jan-Berchmansbedevaarten op 13 augustus in Diest, de Christus-Koningvieringen of de sterre-stoeten voor de missies rond Kerstmis. Altijd kon de KSA door zijn strak keurslijf maar moeilijk de massa van de studenten inspireren en blijvend begeesteren. Het is ondermeer vanuit die optiek dat we de houding van de directie moeten begrijpen, toen die het lidmaatschap van het scoutisme verbood wanneer men niet tegelijk KSA-lid was. Dit leidde soms tot pijnlijke beslissingen. Had de collegewerking tijdens het schooljaar weinig uitstraling, dan had de vakantiewerking de eerste jaren helemaal niets om het lijf. Het grote succes van de Christi-jeugd, een groep opgericht door Antoon Aarts, onderpastoor van de H.-Hartparochie, lag hier aan de basis. Aarts' concept bestond voornamelijk uit ontspanning, gekruid met een flinke dosis romantiek. Veel scholieren uit die tijd waren tijdens de vakantie lid van die bond, die bovendien een uniform had.

1935: met proost Jef Moors op 'villegiature'

De oprichting van de klaroenersgroep door Jef Moors in oktober 1934 markeerde een keerpunt voor de KSA op het college. Vanaf de eerste vergadering werd het al duidelijk dat de werking op een heel andere leest geschoeid werd dan die van de hernieuwers. Op donder-dagnamiddagen, wanneer de klaroeners verzameling bliezen voor hun 'studievergadering', was de amusante noot nooit ver weg. De ernst, die de proost of de 'soeverein' (de voorzitter van de klaroeners) voor hun rekening namen, werd veelvuldig afgewisseld met humor en muziek onder leiding van Van Craenenbroeck, 'de mu-ziekproost'. Bovendien herinnerde Moors zijn klaroeners weer aan hun Vlaming-zijn, terwijl elke vergadering zonder uitzondering afgesloten werd met het zingen van een 'dreunende' Vlaamse Leeuw. Vaste pleisterplaats van de klaroeners, ook van de hernieuwers uiteraard, was 'het zaaltje' dat KSA als lokaal was toegewezen. Het zaaltje was uitermate geschikt voor de vergaderingen omwille van het podium. Hier voelde de KSA-er zich thuis, temidden van zijn symbolen en vernieuwingen.

Inherent aan de klaroenerswerking was de voorname plaats die spel en ontspanning toebedeeld kregen. Voor en na de vergaderingen werd er gespeeld: een 'matchke' voetbal of een of ander nieuw spel. Op de donderdagnamiddagen, wanneer er geen vergadering was en zelfs 's zondags, organiseerde men spelnamiddagen, fiets- en trektochten. Een kleurrijk verslag van het bonte klaroenerleven is terug te vinden in het 'verslagboek van het Tiensch klaroener-gild' en het nationaal klaroenertijdschrift 'De Klaroen', waar de Tiense KSA blijkbaar een stevige voet in huis had.

Jef Moors was één van die jonge priesters die begrepen hadden dat men de studerende jeugd niet blijvend kan motiveren met louter studie en optochten. Wilde de KSA overleven, dan moest ze voldoen aan de eisen van de jongensziel. Als oud-leerling van het St.-Aloysiuscollege te Geel en als seminarist was Moors opgegroeid in het AKVS, waar hij nog de invloed ondergaan had van Ernest van der Hallens 'Nieuw Jeugdgevoel': kamperen, trekken, de natuur in, de hang naar de romantiek van het ridderideaal. Geïnspireerd door die eigen jeugdervaringen, maar ongetwijfeld ook door het plaatselijk succes van de Christi-jeugd, zou Moors, vanaf 1936-1937 bijgestaan en in 1939 opgevolgd door Lieven Manderveld, de klaroeners uitbouwen tot een echte jeugdbeweging naar het model van de Duitse katholieke studentenbeweging Neu-Deutschland. Is het dan nog toeval dat Juist Jef Moors in 1935 al benoemd werd tot gouwproost van de klaroeners?

De basis van het nieuwe concept was de vendelwerking, op de vergadering van 13 juni 1935 ingevoerd. Vier vendels onder leiding van een 'paladijn', elk met een vendelvlag, werden gevormd. Rond deze vendelstructuur ontwikkelde zich op nauwelijks enkele jaren tijd een hele methodiek (klaroenerwet en gebed, belofte en plechtige opneming van de nieuwe leden), overgoten met een flinke dosis 'romantisme'. Romantisme of het jongensachtige: de drang naar heldenfiguren, ridderavontuur en symboliek. Moors was er in Brabant dé grote pleitbezorger voor.

Het succes van de klaroenerswerking beroerde de KSA in al zijn geledingen. De beweging onderging een grondige gedaanteverwisseling. De hernieuwers, ondertussen opgesplitst in herauten (de vierdes) en hernieuwers, integreerden het jeugdbewegingsmodel vlot in hun werking. De klaroeners werden knapen (lager onderwijs) en klaroeners, maar bleven in één groep vergaderen. Het jargon werd aangepast: hoofdman i.p.v. voorzitter. En voor het eerst traden de studenten in de leiding meer op de voorgrond. Er ontstond een leiderskader, gerekruteerd uit de hernieuwers. Voordien werden de soevereinen en voorzitters van klaroenen en herauten uit de eigen rangen gekozen.

Theoretisch waren vakantie- en trimesterwerkmg volledig van elkaar gescheiden (college-parochie). In Tienen evolueerde het eerste al vrij snel naar een verlengstuk van het tweede. Dat nam niet weg dat ook andere personen zich onder de vakanties voor de KSA gingen inzetten. De heer 'vakantieproost Geets' bijvoorbeeld, en de universitairen Jos Pluymers en Rob Lerut, 'ons hoogtudentenbent-leiders-komitee'. Zij stonden ondermeer in voor de organisatie van de eerste kampen. 'Leven in den adem van Gods natuur, als broeders die malkander dienen in werk en spel,' schreef Moors in Richten. Niets heeft meer tot de verbeelding gesproken dan het kamp. Lorcé (april 1935), waar het voortdurend stortregende, en de heide van Nijlen (juli 1935) mochten de spits afbijten. In 1936 bezocht men dan voor het eerst Geel-Bel. Moors, die van daar afkomstig was, had midden in de bossen, op een stuk eigendom, een primitief houten gebouw rechtgezet. Het lag half ingegraven tegen een lichte helling en werd 'Malpertuus' gedoopt. Malpertuus zou een begrip worden in KSA-kringen. Tot in de jaren vijftig ging men er regelmatig op kamp. Het scenario van zo'n dag op 'villegiatuur', zoals Moors dat noemde, verschilde nauwelijks met de wijze waarop latere generaties decennia lang de heide of Ardennen opzochten: 's morgens H. Mis in het dorp, ochtendturnen en ontbijt; daarna sluipen, dassengevechten of andere bosspelen, pleinspelen en sport; 's middags 'patatten-jassen', opdienen of afwassen; 's namiddags weer spel of zwemmen als het weer het toeliet, of trek- en fietstochten; 's avonds avond- en nachtspelen. De apotheose van elk kamp was natuurlijk het kampvuur. Thuiskomen was altijd een beetje sterven.

marcheren voor de massa

De jaren dertig: economische recessie en een diepe politieke crisis overspoelen België. Elk heeft zijn waarheid om uit deze chaos een nieuwe wereld te scheppen. Ons straatbeeld wordt weldra beheerst door oprukkende pelotons, uniform gekleed en tuchtvol marcherend achter hun wapperende vaandels. Ze willen imponeren, de massa beroeren en veroveren. Ook de KSA blijft niet ongevoelig voor de nieuwe euforie. Integendeel. Ze laat zich enthousiast meesleuren in de maalstroom van uiterlijkheden die ze vlot integreert in veroveringstactiek en jeugdbewegingsmodel. De eerste keer dat er in Brabant sprake is van ordelijk marcheren was op de gouwdag van Kessel-Lo in 1935. Het jaar daarop vroeg het gouwbestuur nadrukkelijk aan de bonden, het marcheren te oefenen voor men afzakte naar de gouwdag in Halle. Dat trainen groeide in Tienen uit tot een gewoonte. Vanaf 1936-1937 werd er voor het begin van elke vergadering in rijen van drie rond de speelplaats gemarcheerd. Nog datzelfde jaar werd in Brabant de functie van 'marschleider' in het leven geroepen; de naam spreekt voor zich. De nieuwe stijl liet zich via de formaties bijvoorbeeld ook op de kampen gevoelen.

Het opkomen van een muziekkorps was een even belangrijk exponent van de marsrichting. In het verslagboek van de klaroeners is er al vrij vroeg sprake van een orkest o.l.v. Van Craenenbroeck, dat de vergaderingen opluisterde. Wat later heeft de bond 'trommelaars' en 'trompetters'. Op kamp paradeerden ze voor de groep uit door de straten van Bel. Vooral maakten ze hun opwachting in optochten tijdens de gouwdagen.

Parallel met de voorliefde voor het marcheren groeide ook de aantrekkingskracht van het uniform. De eerste uniformen werden uitgedeeld op Witte Donderdag 1935, net voor de bond zijn jaarlijks bezoek bracht aan de Tiense kerken. Een lichtblauw hemd, getooid met het XP-teken op de linkerborst en een gele das. Andere attributen waren nog onbekend, wat soms tot de vreemdste broekencombinatles kon leiden. Het uniform was meer dan een stijlelement. Het was ook een symbool, de uitdrukking van een ideaal. Een ander - en even voor zich sprekend - symbool was de vlag. De KSA in Brabant kende drie soorden éénvormige vlaggen: die van de colleges, de vlag voor de decanale verlofbonden en de kleine vendelvlaggen. Van deze laatsten, een XP-teken op een éénkleurig veld, maakte de Tiense KSA veelvuldig gebruik. Maar daartegenover opteerde de bond voor een zelf ontworpen bondsvlag, die op de gouwdag van 1938 in de eigen stad ingewijd werd. De combinatie van al deze elementen, methode en stijl, vloeide op het einde van de jaren dertig samen tot een voorlopige synthese. KSA-Tienen had een basis voor een bredere uitbouw van de bond.

1940: oorlog in het land

Het schooljaar 1939-1940 begon in mineur. De mobilisatie van verschillende proosten maakte elke normale werking vrijwel onmogelijk. Het was roeien met de riemen die men had, in zoverre zelfs dat de directeur... een aantal van de vergaderingen voor zijn rekening nam. Met de terugkeer van de proosten viel alles weer in zijn normale plooi. Maar dat nam niet weg dat de acute oorlogsdreiging als een donkere schaduw over de activiteiten bleef hangen. Toch werden nog volop plannen gemaakt. Op de vergadering van 25 april 1940 deed Manderveld zijn jongens 'het water in den mond komen' voor het nakende lustrumkamp in Bel. Nauwelijks een maand later was België een bezet land. Niettegenstaande de paniek na inval en kapitulatie maar van korte duur was, was van enige KSA-activiteit voorlopig geen sprake. De draad werd weer opgenomen bij de aanvang van het nieuwe schooljaar 1940-1941. Eerst nog aarzelend, 'niet fel aanmoedigend', daarna met steeds meer enthousiasme. 'Vol geestdrift beleefden we onze vergadering,' lezen we in het verslag van de klaroenersronde van 25 april 1940. De oorlogsperiode betekende hoegenaamd geen cesuur in de evolutie van de KSA. Integendeel, het zijn bloeiende jaren voor de bond die in deze bezettingstijd een aantrekkelijk alternatief bood. Op uitzondering van de grote manifestaties verliep alles zoals voorheen, al dan niet oogluikend door de Duitsers toegelaten. Zo werd met één jaar vertraging dan toch het lustrumkamp in Bel gehouden en bleef men op trek- of fietstocht gaan - zelfs in uniform, hoewel dit officieel verboden was. 

Legendarisch was de opvoering van het toneelstuk 'Hans Worst'. Veel aandacht werd besteed aan de verdere uitbouw van de jeugdbewegingsmethodiek. Centraal stond het streven naar uniformiteit in stijl en structuur, geformaliseerd in brochures en de Brabantse gouwkeure. In 1942 ontstond de dienstenwerking door de ontkoppeling van de marsleidersfunctie in een DCO- (culturele opvoedings) en DLO- (lichamelijke opvoedings) verantwoordelijke. De oprichting van de 'Interdiocesane federatie KSA Jong-Vlaanderen' in januari 1943 vormt een hoofdstuk apart. Voor het eerst slaagden de vijf gouwen erin hun idee van eenheid daadwerkelijk gestalte te geven. Voor de basis betekende dit aanvankelijk niet meer dan een aantal naamveranderingen. Knapen werden jongknapen, klaroeners werden knapen, hernieuwers werden jonghernieuwers en hernieuwers.

Toch is de oorlogsperiode het meest getypeerd geweest door het vernieuwde elan van studie en verdieping. Meer dan ooit zag de KSA voor zich een grootse taak weggelegd. In de eerste plaats moesten de jongens 'gestaald' worden in het ware geloof, maar vooral wilde men de KSA-er klaarstomen op het komende leiderschap na de donkere periode. Het waren hoogdagen voor studiekringen, studie- en Ruusbroecdagen in Alsemberg. Tienen vormde hierop geen uitzondering. Vrijwel wekelijks werd er door de hernieuwers in vendel 'gestudiekringd' en elk jaar was er een vertegenwoordiging op de reunie in Alsemberg.

Naar het einde van de oorlog toe werd een normale werking opnieuw moeilijker ten gevolge van het gevaar voor bombardementen enerzijds en de hardere houding van de Duitsers anderzijds.

© kvr