De ontwikkeling van het onderwijs is een afspiegeling van sociaal-politieke bewegingen. De voorgeschiedenis van het O.-L.-Vrouwecollege vormt daar een duidelijk bewijs van. Het Tiense middelbaar onderwijs begon zich omstreeks 1840 naar een hedendaags patroon te plooien. Vanuit onze gezichtshoek verschijnen daarin twee interessante factoren: de mislukking van het Jozefietencollege en de verhouding tussen de clerus en de liberale stadsoverheid. Deze twee blokken dreven tegen het einde van de jaren veertig voorgoed uit elkaar. Het grondige wantrouwen van de geestelijkheid tegen het stadscollege is een agens in die polarisatie.

de clerus & het stedelijk middelbaar onderwijs

In 1798 werd de school van de Augustijnen door het Franse regime opgedoekt. Het onderwijs werd verburgerlijkt. De overhaastige citoyens bleken echter niet buiten de hulp van geestelijken te kunnen. De katholieke opinie was bovendien niet uitgeteld. De 'école secondaire', opgericht einde 1803, stond in de laatste drie jaren van haar bestaan (1807-1809) onder de directie van een priester. In 1813 opende het stadscollege de deuren. Van 1826 tot 1830 zetelde deken Van Rosse er als lid van het administratief bureau. 

 

tanend succes van de école secondaire

Na de Belgische Onafhankelijkheid evolueerde de koers van het middelbaar onderwijs onzeker. Wegens tanend succes (84 leerlingen in 1835-1836, 60 in 1839-1840) drong zich een reorganisatie op. De katholieke burgemeester Van Dormael opteerde onomwonden voor patronering. Zijn mening blijkt uit twee brieven aan het bisdom, daterend van 26 december 1838 en 21 januari 1841. Hij schreef o. a.: 'Il est notoirement connu que les collèges ou l'instruction religieuse est dirigée par des ecclésiastiques sont partout florissants parce qu'ils jonissent d'une grande confiance du public.' In de resolutie van het stadsbestuur d. d. 8 september 1838 vroeg men om een priester als bestuurder met toezicht op onderwijs en pensionaatsgedeelte. Hij zou werken met minstens 3 leraars. Hun benoeming en ontslag was een aangelegenheid van het schepencollege in overleg met de directeur. Het bisdom verklaarde zich principieel akkoord mits aanpassing van de subsidie en supervisie van de directeur over de leraars, zoals in de modelstatuten van het Mechelse gemeentelijk college. De hinderpaal voor de realisatie bleek echter het tekort aan priesters. In 1830 hadden katholieken en liberalen een 'mariage de raison' gesloten om België van de grond te helpen. De barstjes in die eendracht braken door omstreeks 1840, beïnvloed door de schoolpolitiek van Van Dormael. De sterke klerikale inmenging moet immers een doorn in het oog van de Tiense liberalen zijn geweest. Het bisdom achtte daarom een eigen initiatief geraadzamer. 

katholiek initiatief

Kardinaal Sterckx verzocht in 1839 C. Van Crombrugghe, stichter van de congregatie van de paters Jozefieten, om in de Brabantse stad een middelbare school te openen. De H. Stanislas was er de patroon van. Wellicht ging er bij die keuze een voorstel uit van vooraanstaande Tienenaars. Met het oog op een vestiging waren de gebouwen van het Grauwzustersklooster door de parochie gekocht. Rijke ingezetenen hadden de nodige fondsen geleverd. In oktober 1840 startten de Jozefieten er hun lessen. De congregatie zou het klooster in 1844 overkopen. Bij de bewegingen achter de schermen kan E.H. P. Corten, één der vicarissen-generaal (sinds 1838) en een geboren Tienenaar, een rol hebben gespeeld.


Institution des Josephites à Tirlemont
Vue prise du côté du jardin

Ondanks of misschien juist wegens het nieuwe gegeven van dit Stanislascollege voerde het nog steeds unionistische stadsbestuur de inspanningen op om het stadscollege op nieuwe leest te schoeien. Deken Van Rosse en de vicaris-generaal vroegen zich trouwens af waarom de raad niet koos voor de goedkoopste oplossing, steun aan i.p.v. concurrentie met het kersverse instituut. In het nieuwe patro-neringsvoorstel werd de subsidie opgetrokken. Lokalen in het Nieuw Weeshuis op de Capucijnenplaats en bemeubeling werden voorzien. De controle over school en leraars zou berusten bij de directeur. De stad zette alles op haren en snaren om voor die functie een geestelijke te vinden. Het werd Louis Jacques Louis, een priester uit het Luikse diocees.
Na enige garanties stemde de aartsbisschop toe. 

stadscollege

Op 15 april 1841 werd de stichting van het gepatroneerde 'Collège St.-Vincent-de-Paul' beklonken in de gemeenteraad. Eén jaar na het Stanislascollege, in oktober 1841, startte de tweede middelbare school van Tienen. Louis kreeg onder zich nog een geestelijke als 'professeur sous-principal'. De evolutie van de schoolbevolking bemoedigde niet bestendig: 100 leerlingen in 1841-1842, 125 in 1842-1843, tussen 90 à 100 in 1845, 99 in 1845-1846, meteen het laatste jaar van het bestaan van de school. Louis legde zijn ambt neer. Wat leidde daartoe? Misschien was de directeur niet de juiste man op de juiste plaats. Weliswaar rangschikte men hem onder de coryfeeën van 's lands literatoren, doch honkvast was hij niet. Tijdens zijn loopbaan bekleedde hij minstens 10 posten als leraar of opvoeder. De kardinaal had hem 'de vive voix' op het hart gedrukt niet in het vaarwater te komen van de Jozefieten. Hij aanvaardde daarom, naar eigen zeggen, geen kinderen voor de voorbereidende klassen. Anderzijds rekende hij erop dat de paters hem hun jongeren van 13-14 jaar zouden sturen. Die samenwerking bleef een wensdroom. Hij werd ten slotte op de vingers gekeken en getikt door de plaatselijke clerus, omdat hij te veel kerkdiensten op zich nam en die op de koop toe voor Iedereen openstelde. Daardoor onttrok hij gelovigen aan hun parochieherder.

Na het ontslag waren, althans volgens de deken, burgemeester en schepenen niet meer geneigd om deze onderwijstoestand voort te zetten, 'mais les six professeurs, qui ont intérèt a garder leurs places ont su obtenir du reste du conseil communal un retablissement quelconque, dont un certain mr. Le Roy est nommé préfet des études ad interim'. De verdeeldheid in de raad vloeide ongetwijfeld voort uit de groeiende kloof tussen de twee levensbeschouwingen. Die zou in 1848 leiden tot de val van Van Dormael en zijn 'Ouden' en het aantreden van de liberale meerderheid, de 'Nieuwen'. Voorlopig brak men echter nog niet met de godsdienstige invloeden. Men bedenke hierbij dat de geestelijkheid ca. 1846 tweederden van de gemeentelijke instellingen in Vlaanderen leidde. Op 22 september van dat jaar richtte de stad een verzoekschrift aan het aartsbisdom om E.H. Delvaux, ex-bestuurder van het atheneum van Namen en kapelaan bij Tiense zusters, de religieuze opvoeding toe te vertrouwen. De deken waarschuwde: 'Mr. Delvaux, qui la pétition présentera, est assez connu a votre Eminence et le préfet des études ainsi que les cinq autres professeurs ne donnent sous le rapport religieux aucune garantie et ne méritent ancune confiance.' Nochtans ging Mechelen op de vraag in. Delvaux werd leraar en had zitting in het administratief bureau.

Men weefde nog even door op het oude stramien. De pogingen om in 1849, na het vertrek van Le Roy, E.H. Budts uit het dekanaat Leuven tot directeur te benoemen, tonen zulks aan. Op dat ogenblik was de liberale regering echter reeds volop aan het ageren voor een officieel middelbaar onderwijs. Het bisdom verbood dan ook Budts' benoeming in deze 'fonction civile'. Op de klacht van de nieuwe burgemeester Goossens reageerde de minister van binnenlandse zaken met een verzoek om opheldering: was het geval Budts alleenstaand of onderdeel van een nieuwe systematische politiek? (17.01. 1850).

wantrouwen

De opwinding rond de wet Rogier op het middelbaar onderwijs (01.06.1850) zwol aan. De Kerk kontroleerde ca. 1846-1847 de facto ongeveer 83% van alle middelbaar onderwijs. Nu kromp haar rol, behalve in haar eigen net, tot het leveren van de godsdienstleraar. Het aantal gepatroneerde instellingen slonk in het aartsbisdom van 9 tot 3, in gans het land van 28 tot 18 in de tijdsspanne 1846-1857. Tienen koos bij gemeenteraadsbesluit (18.06.1850) voor een gemeentelijk college met staatssubsidies. Op 13 november 1850 nodigde men deken De Cart uit zijn bisschop te kontakteren ten einde een godsdienstleraar aan te stellen. Het collegereglement van 15.10.1850 bleef evenwel in het vage nopens de godsdienstopvoeding. Mechelen weigerde dus mee te werken, ondanks aandringen van studieprefect Novent, die het vertrouwen van de deken genoot. Pas in 1855 werd deze kwestie afgewikkeld. Het reglement werd naar het model van de konventie met het atheneum van Antwerpen aangevuld met 12 artikels. Deze moesten de katholieke leerlingen stevige waarborgen bieden voor de godsdienstles (2 uur per week per klas), het kwijten van alle godsdienstige plichten (o.a. een dagelijkse mis, zondagsplicht met instructie), een positief klimaat ten overstaan van het geloof. Een administratief bureau (met lidmaatschap van een priester) was niet voorzien. E.H. Borré werd - tegen heug en meug - als leraar aangeduid.

Sedertdien volgde de geestelijkheid met argusogen de religieuze opvoeding in het stadscollege. De meeste leerlingen toonden zich lauwe katholieken. Alleen een enkeling verzette zich systematisch. Na lang aandringen zond men hem weg. Tijdens de paascommunie van 1864 werd men hevig opgeschrikt door een ontwijding van de hostie. Een ander schandaal, in 1861, gaf volgens de deken te denken over de moraliteit van sommige leraars. Eén van hen, nog wel een universitair, had tijdens een privéles zijn 16-jarige leerlinge verleid! De affaire woelde wolken stof op. De man, ondertussen gehuwd met het meisje, werd zelfs niet ontslagen. Dan was er in 1867 het gedrag van de onderdirecteur van het pensionaat! Die nam deel aan een kermisbal in de buurt, terwijl hij discipelen onder toezicht had. Dit sujet werd wel de bons gegeven. De clerus stoorde zich het meest aan de religieuze onverschilligheid in het korps, waarop zij geen vat hadden. Die houding evolueerde met de liberale regeringsdominantie mee naar vijandigheid. In het kader van de wet van 1881 op het middelbaar onderwijs werden de programma's herzien. De 2 uren godsdtenstles werden gehalveerd, behalve in de septième en sixième. Lesgever Druine trachtte er het beste van te maken. De schuld lag niet bij burgemeester Delporte, die steeds trachtte de scherpe kanten weg te vijlen. De prefect daarentegen stelde zich nu onverzoenlijk op en vooral heerste er 'Le mauvais esprit du corps professoral vraiment détestable' (Brief van de deken van 27.08.1881). Gedurende die jaren van de schoolstrijd om het lager onderwijs werd de wig van wantrouwen onherstelbaar gedreven tussen het officiële en het vrije net. 'Notre ennemi, c'est le collège officiel. Il nous faut l'attaquer de front et sur toute la ligne.' Aan het woord is deken Oliviers in een brief van 6 juli 1888 aan aartsbisschop Goossens. De frontale aanval was de stichting van het O.-L.-Vrouwecollege, dat een paar maanden later de Jozefieteninstelling verving.

© kvr