Gust Smeyers

pastoor van de bloeiende boomgaard

smeyers.jpg (19694 bytes)
bokkensp.gif (2884 bytes)

Ons mooie Hageland krijgt meer en meer bewonderaars - zeer terecht! Vooral fietsers en wandelaars kunnen er genieten van schitterende vergezichten, van idyllische hoekjes, graanvelden en weiden, van vriendelijk-bebloemde dorpjes en van de prachtige boomgaarden tussenin. Een man die als geen ander van het Hageland is gaan houden, die mee vorm gegeven heeft aan de schoonheid ervan en voor agrarische vernieuwing en welstand in de streek heeft gezorgd, is Gust Smeyers.

Oh, hij loopt niet met zichzelf te koop, deze priester-leraar. Men vindt hem niet in de middens van de Tiense high-life, hij verplaatst zich niet met een dikke slee, hij is zelden thuis en telefonisch haast niet te bereiken... Gust Smeyers is nog altijd veel en graag bij de Hagelandse buitenmensen zelf, bij fruitkwekers en boeren, bij zijn oud-leerlingen uit de streek. Daar vindt men hem wel, met snoeischaar en boomzaag bij de hand, gelaarsd en gespoord om Hagelandse klei te trotseren en hoog- of laagstammige fruitbomen een beurt te geven. Tussen bomen voelt hij zich thuis, deze "pastoor van de bloeiende boomgaard".

Dit jaar wordt hij tachtig maar het is hem niet aan te zien. Hij wuift onze zorgelijkheid weg wanneer we vernemen dat onlangs een ladder onder hem wegschoof en hij van zo’n drie-vier meter hoog neerviel. Gevolg: ribben gekneusd, pijn aan het been. Maar Gust Smeyers is een taaie rakker. Hij toont ons een litteken op het voorhoofd: "Toen ik acht jaar was viel ik van een schelft, met mijn hoofd recht op de stenen vloer. Een gapende wonde, maar verder geen erg. Die wonde werd weken dichtgehouden met klemmen, want naaien deed men toen nog niet!"

Gust kan intens genieten van een glaasje wijn en rookt als een Turk! Ondanks het pijnlijke been en de zere rug glanzen zijn ogen van guitigheid. Hij spreekt met de wijsheid van de man die veel heeft meegemaakt, veel heeft gezien en veel relativeert. Hij heeft een fenomenaal geheugen en doorspekt zijn verhalen met grappige details en anekdotes. Hij kent vele mensen in Bunsbeek en vele Bunsbekenaren kennen hem, want 25 jaar lang deed hij weekend-dienst als onderpastoor in onze parochie. BOK laat hem graag aan het woord, deze tot-Hagelander-verworden-Kempenaar, priester, leraar, oud-directeur van de Tiense landbouwschool, oprichter van de hogere afdelingen land- en tuinbouw, gevierd spreker voor de landbouworganisaties, eminent fruitteelt-specialist.

de grote kievit

Gust:
Ik ben geboren in Kasterlee op 23 december 1916, net geen kerstekindje! Maar toen ik vier jaar was kocht mijn vader de boerderij "De Grote Kievit" van baron Coppens in Geel, vlak naast het kasteel. Daar, op "Ten Aard", één van de dertien gehuchten van Geel, heb ik mijn jeugd doorgebracht. Midden "een carré", een stuk grond van 5 ha, lag de grafkelder van de familie Coppens. Dat was een enorme gemetste koepel met een omtrek van zeker 100 m, die bedekt was met grond en overgroeid met gras en bomen. Bovenop deze "tumulus" stond een arduinen zerk met een groot bronzen beeld van de baron. De grafkelder is er nog, maar het bronzen beeld hebben de Duitsers in 1914 weggehaald om er kanonnen van te gieten.

De gronden van onze hoeve paalden ook aan de "Koningshoeve", het koninklijk domein, waar de Belgische prinsen en prinsessen nu en dan op vakantie kwamen. In mijn jeugd heb ik enkele keren prinses Josephine-Charlotte op haar wandelingen ontmoet. Zij werd dan altijd begeleid door twee bodyguards. Het koninklijk domein was 7000 ha groot! In de jaren ‘60 werd het verkocht. Vele gronden werden opgekocht door boeren in de streek van Retie. Het was een gelegenheid om hun klein bedrijf wat meer omvang en armslag te geven. Een zeer groot deel werd opgekocht door "De Kleine Landeigendom" en die heeft er moderne boerderijen op gezet. Het park, zoals wij dat noemden, is naar de provincie gegaan en heet voortaan "het prinselijk domein". De provincie heeft er een natuurpark van gemaakt. Het hoorde toe aan prins Karel, zo zei men, en die heeft er ooit een villa willen bouwen. "Gelukkig is dat niet doorgegaan", zegden de mensen, "want anders was er geen enkel meisje in de buurt nog veilig geweest!"

BOK:
Kom jij uit een groot gezin?

Gust:
Mijn moeder kreeg dertien kinderen, maar zes zijn jong gestorven. Dat ging zo in die tijd. Kinderen werden thuis geboren, de mensen hadden weinig middelen, er was bijna geen verwarming, er waren geen antibiotica. Ik was het elfde kind in de rij. Ik herinner mij nog mijn jongste broertje: het manneke was tien jaar jonger dan ik. Hij was eens doodziek en de dokter zei: "Ge moet een bad klaarmaken op 37°; ge zet de kleine erin en ge wast hem tot het water afgekoeld is tot 32°; ge droogt hem goed af en legt hem in een warm bedje." En ‘s anderendaags was hij genezen! Zo ging dat in die tijd: watercultuur! De antibiotica zijn pas uitgevonden in 1941, he.

Op een zondag in mei is mijn broertje toch gestorven, een half jaar oud. Ik weet dat nog heel goed want ik heb er lang "scrupules" over gehad... Mijn broertje was dus niet goed en ons moeder had gezegd: "Niet van huis gaan, he!". Maar ik was toch zo’n 750 m van huis geweest en ik was stenen in de beek aan ‘t werpen van op de brug. Daar stond geen leuning op en - wat ver gereikt, zeker - ineens lag ik met mijn spelleke het water in! Doornat kwam ik thuis, maar ze hebben nooit geweten dat ik nat was... Die kleine was aan ‘t sterven en iedereen stond erbij... En ik dacht - hoe kinderen soms toch redeneren, he! - ik dacht: "Dat is nu mijn schuld dat die kleine sterft, omdat ik niet geluisterd heb..."

school

BOK:
Waar ben jij naar school geweest?

Gust:
Naar de de lagere school bij ons op Ten Aard. Daar gingen we te voet naartoe, 4 km ver. Ik heb er zeven leerjaren doorlopen. Het zevende leerjaar was bij meester Van Nooten. Dat was een heel verstandige "duvel", een grote man met een straffe baard... Ik weet nog hoe hij op de eerste schooldag in de deur van de klas kwam staan. Hij had klompen aan en zei: "Ik zal dit schooljaar weinig straf geven, maar ik zal er wel op tijd ene in zijn mosterdpot stampen!" Dat was onze eerste kennismaking!

BOK:
En na de lagere school?

Gust:
Naar ‘t college van Geel. Daar studeerde ik af in 1935. En dan ben ik naar ‘t seminarie van Mechelen gegaan. In ‘42 ben ik gewijd door kardinaal Van Roey. Dat is de eerste en enige keer dat ons vader en ons moeder in Mechelen zijn geweest. Hetzelfde jaar ben ik naar Tienen gekomen om er nooit meer weg te gaan. Ik moet zeggen, in ‘t begin was het wat tegen mijn goesting! Ik moest les volgen in de Middelbare Land- en Tuinbouwschool, surveillanties doen en in de normaalschool godsdienst, aardrijkskunde en wiskunde geven.

Tienen

BOK:
Dat was dus slecht nieuws! Moest jij als jong priester les gaan volgen in Tienen?!

Gust:
Ja! Ik heb twee jaar les gevolgd, de technische lessen, en er veel van geleerd ook.

BOK:
En examens meedoen?

Gust:
Jaja! Ik deed examens mee. Die jaren heb ik heel veel gestudeerd, veel op mijn eigen... Voor twaalf uur ging ik nooit slapen. Pas op, wij hadden toen 44 uur les per week, hoor! Acht uur per dag, en ‘s zaterdags nog vier uur. Daar was tien uur praktijk bij. Dat ontbreekt er nu in ons land: de praktijkuren liggen veel te laag... Bon, in ‘44 behaalde ik het diploma A2 Land- en Tuinbouwkundige, iets wat zeker niet in mijn bedoelingen lag toen ik in het seminarie kwam. Ik dacht onderpastoor te worden, maar ja, wij moesten luisteren naar monseigneur, he! Maar toen ik aan het studeren was, begon het mij echt te interesseren. Ik legde een gespecialiseerde verzameling nachtvlinders aan op mijn kamer. Spijtig genoeg kreeg mijn verzameling tijdens een vakantie bezoek van de museumkever. Toen ik terugkwam waren bijna al mijn motten opgevreten! Toch had ik er veel van geleerd. Als ge iets studeert moet ge er uw hobby van maken. En het was allemaal zo boeiend. Ik heb de hele opkomst van de laagstam meegemaakt. De eerste laagstam werd bij ons geplant in 1948, op het kasteeltje in Miskom, bij Veulemans. In Gorsem hadden ze een blijvers- en wijkers-systeem uitgebouwd: wijkers op zwakkere onderstam, op type 9, die sneller droegen en werden uitgedaan als de blijvers begonnen te dragen. En toen dacht men: waarom niet allemaal wijkers planten? Die dragen vlugger, dat oogt mooi... In East Maling (Kent, Engeland) hadden ze orde gebracht in de warboel van onderstammen. Onderstammen hadden voortaan een naam en men kon ze doelgericht beginnen kweken. Men wist nu op voorhand hoe een boom zou evolueren, wanneer hij zou dragen, hoelang hij zou leven, enz. Dat heeft men gedaan voor appelen, voor peren, voor pruimen, voor kersen... Zo is hier de fruitteelt kunnen ontstaan.

BOK:
Vanaf 1944 gaf jij dan full time les...

Gust:
Ja. Daarbij hadden wij nog de zorg voor 250 internen. Hoeveel studies heb ik niet gedaan! Bovendien zaten wij nog met de miserie dat in ‘42 de Duitsers in onze school verbleven: 200 soldaten! Die waren niet op doortocht, die verbleven werkelijk bij ons. Zij hadden slaapzalen van ons ingenomen. Er was wel een ijzeren discipline. Later werden ze vervangen door de "zwarte gendarmen" wanneer in 1943 de Duitse soldaten naar het Oostfront moesten gaan. De nacht voor ze vertrokken dronken de Duitsers zich in Tienen zo zat als tempeliers. Rond zes uur ‘s morgens kwamen ze binnen. Ik zat te bidden in mijn kamer en die was juist boven hun slaapzaal. Begonnen die toch wel hun revolvers leeg te schieten in het plafond zeker! Voor mijn kamer in de gang hoorde ik het glas uit de dakvenster aan diggelen vallen. Ik dacht "Ho! Die mannen zijn zo zat als een mus. Die liggen op hun bed en die zijn aan ‘t schieten..." Ik zat hier aan tafel en vlak voor mij vlogen de splinters uit de vloer: daar was een kogel doorgegaan! Ik dacht: "Ik moet er niet naartoe gaan, want die zijn zat en die schieten mij misschien dood..." Ik wist niet waar ik moest gaan staan om veilig te zijn... Op mijn slaapkamer was er ook een kogel doorgekomen, en voor mijn deur nog ene... Later zijn de officieren zich komen verontschuldigen.

Bunsbeek

BOK:
Deed jij ook pastoraal werk?

Gust:
Ja. Ik ging regelmatig dienst doen bij Marcel Vandervelpen in Bunsbeek, ‘s zaterdags en ‘s zondags. Ik bleef dan slapen op de pastorij, aan de achterkant, de noorderkant. Daar was het koud, hoor... Vooral in de winter van 1956! Als ik water meenam in een kom was dat ‘s morgens één blok ijs! Maar pastoor Vandervelpen was een interessant man, he... Ook voor pastoor Hoeyberghs ben ik dienst blijven doen, tot Heylen gepensioneerd werd en in Bunsbeek ging wonen. De meeste mensen in Bunsbeek kennen mij nog want ik ben er zeker 25 jaar onderpastoor geweest!

BOK:
Welke herinneringen bewaar je aan Bunsbeek?

Gust:
Aan Bunsbeek? Vooral pastoor Vandervelpen... Dat was een fantast! Die had zijn eigen stijl als hij preekte: formidabel! Elke zondag had hij een nieuwe stunt. Ik herinner me dat één van mijn confraters catechismuslessen moest gaan geven in Kumtich want de onderpastoor was er weggevallen. Maar de pastoor wist niet te zeggen tot waar de onderpastoor met zijn preken gekomen was, de koster wist het niet, de kinderen wisten het niet, de nonnekes wisten het niet... Dat was genoeg voor Vandervelpen om ‘s zondags vanop de preekstoel te zeggen: "Vandaag wordt er niet gepreekt want de mensen luisteren toch niet! Ze horen niet wat er in de kerk gezegd wordt, de kinderen niet, de nonnekes niet, de koster niet..." En dan deed hij het verhaal van Kumtich, zonder de naam van die parochie te noemen. "Allez", sprak hij een kleine jongen aan, "weet gij nog waarover ik vorige zondag gepreekt heb?!" "Ja, mijnheer pastoor..." zei die kleine. "Ja?! Waarover dan wel?" En die kleine zei dan "daarover... en daarover... en daarover..." "Mirakel! Mirakel!" riep de pastoor. "Hier weten de mensen waarover er gepreekt wordt! Een mirakel! Dan zal ik toch maar preken..." Op die manier kreeg hij iedereen wakker. Het was een man waarnaar geluisterd werd, een fantast op dat gebied!

BOK:
Die kon preken!

Gust:
Ja, die kon preken. Op zijn manier, he! Want hij had zijn eigen stijl. Dat was geen stijl die ge ergens anders kunt vinden voor een preek. "Zie", zei hij, "gijlie komt binnen in de kerk, he, en iedereen heeft gewoonlijk dezelfde plaats. En gijlie komt binnen, en gijlie kijkt rond: ‘Ah, Tinneke is er al en ze ziet er weer goed uit! En Louise ook... En daar, zie, Marie is altijd hier en nu is ze niet hier! Zou ze ziek zijn? Daar heb ik pertang nog niks van gehoord! ...’ Zo zijde gijlie in gang... Gijlie zijt juist lijk jonge vaarzen! (Gust lacht van de pret) Die komen de wei in en die vliegen rond, de staart in de lucht! (Gust krijgt bijna geen woord meer gezegd van het lachen) Zo zijt gijlie ook, met alles in gang, maar Onze-Lieve-Heer vooraan in de kerk vergeten gijlie! Dat moogt ge niet doen!"

Maar iedereen "gieberde". Elke keer als Vandervelpen preekte schaterde de kerk. En als ze op reis gingen - de pastoor amuseerde iedereen de hele dag, he! Vandervelpen was een echte volksmens. Als ‘t kermis was ook. Dan was er plezier, hoor! Vandervelpen deed dan zijn "konijnenslag". Hij liet door de mensen konijnen kweken en die werden dan verkocht voor de afbetaling van de kerk. Hij had de kerk laten vergroten en dat moest betaald worden, he. Zelf kweekte hij kalkoenen voor het goede doel. "Ze eten mij de oren van mijne kop!" jammerde hij.

De man is vroeg gestorven, van de kanker... (1959 nvdr.) Ik kwam er elke zondag, maar over zijn ziekte heeft hij mij nooit iets gezegd...

fruit

BOK:
Jij bent directeur geworden van de landbouwschool...

Gust:
Ja. In 1948. Ik werd directeur maar ik ben daarbij blijven les geven tot in 1967: fruitteelt, wiskunde, groententeelt,... Ik gaf ook voordrachten in de streek over fruitteelt. Wij hadden een hele équipe met mensen van de school, van het ministerie, van de Boerenbond. Wij gaven les voor avondscholen in Oplinter, Binkom, St.-Joris-Winge, Kortenaken, ...

BOK:
Jij hebt kennis en welstand in de streek gebracht!

Gust:
Ik niet alleen, he! Maar we hebben wel veel mensen opgeleid. En in de beste periode voor fruit die er geweest is. De fruitteelt is een zegen geweest voor het Hageland. De eerste fruittelers zijn er welstellend van geworden. Van 2 ha fruit kon men toen leven. Nu moet men al 20 ha hebben, met veel meer miserie en veel meer ellende... Maar ik deed mijn werk graag en we hadden goede resultaten. De eerste golden op de veiling is door onze school geleverd! De appels werden wel niet goed betaald: onbekend is onbemind.

BOK:
Jij hebt de school verder kunnen uitbouwen...

Gust:
Ja. Wij hadden een prima stel leraars en een adviesraad die ons volop steunden. Voorzitter van de adviesraad was Bunsbekenaar Jos Devroye. In 1968 hebben we de hogere afdeling landbouw ingericht (nog steeds de enige in de provincie Brabant!), in 1971 de afdeling scheikunde en in 1973 de hogere afdeling tuinbouw. De school kende een echte bloei. Wij hadden studenten van boven Brussel, uit Brussegem, uit het Pajottenland, uit St.-Ulrikskapelle, uit de streek van Aarschot, uit heel het Hageland...

BOK:
Hoeveel grond heeft de school ter beschikking?

Gust:
Rond de school is dat zo’n goede hectare. Maar we hebben een aanplanting van een paar ha in Bunsbeek, ik had 2,5 ha in Hoegaarden, ... In Hoegaarden wonnen we de beste cox die er op de veiling binnenkwam! Op dit ogenblik bewerken we een 3 ha.

Kersbeek

Gust:
Indertijd heb ik nog willen uitbreken. In Tienen zitten we veel te klein. Bijna had ik het kasteel van Kersbeek gekocht om er de school te vestigen. Ik heb nog altijd spijt dat dat niet gelukt is. Daar was toen een bedrijf met 54 ha aan één stuk. Als ik geen pastoor geweest was had ik het voor mijzelf gekocht en dan was ik nu rijk geweest! Ze vroegen maar 15 miljoen voor een kasteel met 13 kamers, met een kapel aan en twee grote lokalen. Overal lag waterleiding en verwarming, het dak was pas vernieuwd. Inbegrepen was een hoeve in het vierkant, er stonden frigo’s die een miljoen hadden gekost, er was 16 ha laagstam, 24 ha bos, ... 54 ha in totaal! Maar we hadden geen geld en onze geldschieter bood te weinig. Daar heb ik nog altijd spijt van...

Goldstar

BOK:
Heb jij zelf ook geëxperimenteerd met fruitrassen? Eigen creaties op je naam staan?

Gust:
Jaja, maar als hobby, voor ‘t amusement... Ge moet ook veel geluk hebben. Ge kunt er 100 proberen maar als er één de moeite waard is hebt ge al veel geluk gehad. Ik ben wel heel tevreden van mijn "goldstar". Dat is een kruising die ik gerealiseerd heb tussen de sterreinet en de golden delicious. Het is een appel die goed smaakt en gemakkelijk bewaart. Met aardbeien ben ik ook in gang geweest. Ik had op den duur een soort ontwikkeld waarvan de stengels rechtop stonden en dat was interessant tegen het rotten van de vruchten omdat de bessen nu de grond niet meer raakten. De kwaliteit was goed maar ik kon er geen uitlopers van krijgen...

Nu zaten we echt op het terrein van Gust, de fruitspecialist. Boeiend, ook voor leken, waren de verhalen over het leven van schimmels, over bestuiving, over bestrijdingsmiddelen, over grondkwaliteit, over binnen- en buitenlandse beroemdheden die hij persoonlijk kent. We vernamen voor het eerst hoe in de Hollandse Flevopolder tot 20.000 perenbomen per ha geplant worden (bij ons 1.250), hoe Gust in het Duitse Heidelberg de appelvariëteit Superregent (een zeer vroege soort) bij kweker Schneider ging halen en op de tuinbouwschool verder kweekte, hoe hij Macharauch (een beroemdheid qua aardbeien en kleinfruit) na zijn vlucht uit Oost-Duitsland in Westfalen ging vinden, wat hij leerde op studiereizen naar Engeland en nog zoveel meer.

Mensen die Gust Smeyers kennen weten hoe hij over de natuur kan spreken, hoe hij groeiprocessen doorziet en bomen "leest". Als hij aan het snoeien gaat of enten snijdt komt de oude prof in hem boven: dan volgt de ene logische verklaring op de andere, dan lijkt alles zo eenvoudig.

Met dit interview wil BOK Gust Smeyers eren als de man die voorspoed bracht in het Hageland, als de priester die een speciale band met Bunsbeek bewaart, als de wijze volksmens die het opneemt voor boer en tuinder, als "de pastoor van de bloeiende boomgaard".

BOK X.3, juli 1996
© kvr          (naar index)