Frans Laermans

twaalf stielen zonder ongelukken

bokkensp.gif (2884 bytes)

laermans.jpg (31023 bytes)

Het is nog winter maar het lijkt lente, zomer wel, met 18° in de schaduw, als BOK ten huize Laermans arriveert. Binnen brandt de kachel en is het warm. "Als de stoof uit is krijg ik ze moeilijk aan, daarom laat ik ze maar doorbranden", zegt Frans. "Nu is ‘t te warm maar dan drinken we wat meer!" En prompt komen glazen en koele flesjes bier op tafel. Frans is bijna 93 jaar, de tweede oudste mens van Bunsbeek. "Door Mathues in de Schoolstraat is nog ouder dan ik", weet hij. Frans troont in zijn zetel, breedlachs en blij met ons bezoek. Met zijn Amerkaanse pet ziet hij er erg hip uit. Ook zijn beide zonen, Gaston en Jef, zijn van de partij want het is zondag. Mooi hoe die twee hun vader bijstaan! Gaston heeft bijna de hele tuin al omgespit. "Goeie zwarte grond", zegt hij keurend, "nogal wat beter dan het zand van Kessel-lo waar ik op zit!".

Taaie rakkers, die Laermansen, hoor. Gaston is met de fiets gekomen. Hij ziet eruit als een droog-getrainde wielrenner en durft gerust ‘s namiddags nog naar Hoei fietsen en terug, snel even 120 km doen! Jef woont in Bunsbeek en is de rechterhand van zijn vader. "Ik moet geen dochter hebben", zegt Frans, "want Jef zorgt beter voor mij dan een dochter zou kunnen."

En dan begint Frans te vertellen. Slechts nu en dan moet hij over een detail wat dieper nadenken want zijn geheugen is nog prima. Zelf vindt hij nochtans van niet: "Mijn hersens zijn ook al negentig jaar en ik begin het te ondervinden". Maar wanneer Gaston even later een telefoonnummer nodig heeft dicteert Frans het hem zo uit het hoofd!

Frans Laermans werd op 4 juli 1904 geboren. Uit zijn verhaal blijkt hoe arm onze streek toen was en hoe de mensen alleen door keihard te werken het hoofd boven water konden houden. Frans werd als tweede van 14 kinderen in een Bunsbeeks gezin geboren. De familie woonde in een boerderij in de Oude Diestsestraat. Het huis staat er nog. Vader werkte op de boerderij en "in entreprise". Later kwam hij aan de kost als biggenkoopman. Hij was een zwaargewicht van 120 kg. Moeder daarentegen was "een licht popje": Marieke. Frans draagt haar naam want in Bunsbeek is hij gekend als "Frans van Marieke" of "de witte van Marieke".

Frans heeft nooit een stiel kunnen leren want toen hij 7 jaar oud was werd hij al thuis gehouden van school. Hij moest op de kinderen passen en vader zijn noen gaan dragen op het werk. Kindergeld was er niet en om zo’n groot gezin in leven te houden moesten de kinderen van jongsaf mee inspringen. Frans heeft op school dus nooit leren lezen of schrijven, maar op eigen kracht en met de gazet van de buren leerde hij toch lezen. "Er zijn veel woorden die ik niet versta, maar ik kan een beetje lezen. En schrijven kan ik ook", zegt hij fier, "maar niet zo rap als gij…" Met de schoolplicht werd in die tijd een loopje genomen. Frans schat dat slechts een derde van de bevolking toen deftig kon lezen en schrijven.

Arm maar proper

BOK:
Heb jij armoe gekend?

Frans:
Honger hebben wij nooit gehad. Mijn moeder zaliger deed heel goed haar best, maar we konden misschien wel beter gekleed zijn. Ik heb me dikwijls afgevraagd hoe ons moeder dat gedaan kreeg dat wij toch alle weken proper naar school en naar ons werk konden gaan. Veel variatie in eten was er wel niet. Van soep was er geen sprake. Wij aten vooral aardappelen met een stuk spek bij en een ajuintje of zoiets. Nu heeft iedereen een auto, maar ik ben gaan werken in Rillaar, in Motbroek, in Tielt, in Winge, in Wijgmaal, in Betekom en dat was allemaal te voet of met de fiets! Alle dagen… Ge moest maar zien dat ge goede banden hadt, dat was het bijzonderste.

BOK:
Welk werk deed je dan?

Frans:
Aan de straten werken: palen planten. Van die zwart-geteerde telefoonpalen. In de zomer hingen de vellen zo van onze nek want de teer verbrandde onze huid.

Kinderarbeid

BOK:
Maar dat was niet jouw eerste werk?

Frans:
Neen! Als kleine jongen ben ik drie jaar mee "campagnes" gaan doen "in de Walen". Ik was geen 12 jaar… Ik moest bietekes plukken, bieten kuisen, bieten helpen laden… Iedere kapper had een kleine bij, zijn plukker. Ik was de allerkleinste. Mijn kapper zag mij dikwijls niet en vroeg dan: "Waar is hij naartoe?" en ik stond achter hem. Zo klein was ik nog!

Het "kappen" van bieten werd met een hark gedaan met de bedoeling de bieten in de rij te dunnen zodat ze op de gewenste afstand van elkaar stonden. De plukker moest de overtollige plantjes, degene die de kapper nog teveel had laten staan, manueel verwijderen.

BOK:
Waar sliep je dan?

Frans:
Bij de boeren in het stro. Het eten werd op het veld gebracht: aardappelen, vlees en groenten. Ik vond het niet slecht. Ge moet weten: ik heb altijd alle werk graag gedaan.

BOK:
Heb jij nog kinderarbeid verricht, naast de bietencampagnes?

Frans:
Ja, ik heb 7 jaar in de tabak gewerkt, voor Tuerlinckx in de Langstraat in Tienen. Tot ik 18 jaar was. Daar was ik "chef", ook al was ik kind. Ik moest de tabak snoeien, drogen, commando’s geven. De tabak kwam in grote vaten binnen, allemaal kleine busseltjes die moesten losgemaakt worden en dan nat gemaakt in een zeker stof… Dan werd alles dooreengeschud en moest ik ze terug op een rij leggen om te drogen in een kamer. Tuerlinckx heeft ook geprobeerd zelf sigaren te rollen en te verkopen, maar dat is nooit goed gelukt. De zaak draaide anders goed: wij voerden alle dagen uit.

Wereldoorlog I

BOK:
Jij hebt de Eerste Wereldoorlog meegemaakt…

Frans:
Ja, daar droom ik soms nog van. Dikwijls dezelfde droom. Toen ik negen jaar was, ik zie het nog voor mijn ogen, heb ik op de markt in Tienen gezien hoe een Duits officier een Duits soldaat met een stok of iets in het gezicht sloeg, zo hard dat de hersenen bloot lagen! Daar droom ik nog dikwijls van. En ik herinner mij nog dat ik van mijn vader naar mijn voeten kreeg toen de Duitsers Bunsbeek binnentrokken. In Houtem werd hard gevochten en ik was een berm opgekropen om te zien van waar de kanonnen vuurden. Ik besefte het gevaar niet, maar mijn vader trok mij naar beneden…

Buizen leggen, palen zetten

BOK:
Toen je 18 was veranderde je van werk.

Frans:
Ja, toen ben ik gaan draineren, buizen leggen, terracotta. We legden een moederbuis, een volle buis van 10-12 cm, en daar kwamen de zijarmen in uit met hun halve buisjes van 6 cm. Zo moesten wij kilometers grachten graven, tussen 60 en 120 cm diep. Dat werk heb ik gedaan tot ik palen ging zetten. In Tremelo, onder andere, een vechtersdorp! Ik moest daar in iemand zijn haag een gat maken om er een paal te kunnen zetten. Die man was daar natuurlijk niet mee gediend. Hij zei mij vlakaf: "Als ge hier een gat durft maken, dan gaat gij niet meer naar huis!" Mijn baas heeft dat dan toch nog geregeld. Dat gat is gemaakt en de haag werd terug geplant, maar natuurlijk, die groeide niet meer…

BOK:
Jij bent niet van de grootsten, Frans. Was jij kloek genoeg voor zo’n zwaar werk als palen zetten?

Frans:
Ik heb nooit meer dan 60 kg gewogen, maar ik heb nooit mijn schup moeten afkuisen voor een grote. Ik kon alles wat ik moest doen.

Kermisman

BOK:
Jij hebt toch plezier gemaakt ook?

Frans:
Ik was een echte "kermisman"! Alle zondagen trok ik met mijn vrienden, we waren gewoonlijk met drie, naar de kermis. Toen werden er danstenten gezet als ‘t kermis was en daar gingen wij met onze velo’s naartoe. Zo heb ik mijn vrouw Margriet leren kennen in Hoeleden. Ik danste ermee, maar zij kon eigenlijk niet dansen. Zo maakten we kennis en we zijn beginnen verkeren. Ik was 30 jaar maar haar vader wou niet dat ze met mij verkering had. Op een keer passeer ik langs haar huis en ze komt uit het venster hangen en ze zegt: "’t Zit er hier thuis weer tegen… Is het goed als ik het afstap?" Ja, wat kon ik zeggen? Ze trapte het thuis dus af en ik bracht haar met de fiets (voor de pakken) naar haar nicht in Stok. Daar is ze drie dagen gebleven. Dan is ze haar meester in Tienen gaan dienen, Nelis Kobia, en daar kon ze blijven slapen ook. Elke dag had ze een paar uur vrij en dan kwam ze naar ons thuis, bij mijn vader, en ik deed ze gewoonlijk terug naar Tienen. Ze kende nochtans de weg! En dan zijn wij getrouwd. We waren arm, maar met te trouwen waren we nog armer! Want als ge in een hoop zit gebruikt ge wat er is, maar als ge alleen zit moet ge gebruiken wat ge zelf hebt, en wij hadden niets!

BOK:
Waar gingen jullie wonen?

Frans:
In een huizeke, een lemen hutje "in de bergen", waar een kleine zandstraat naartoe liep, de huidige Berkendreef. We kregen van moeder zaliger een kleerkast, een tafel met twee oude stoelen en een bed met een strozak waar de vlooien in rondsprongen…

Wereldoorlog II

Frans:
Ik heb op het kasteel van Vinckenbosch ook gewerkt. Ik deed onderhoud op het goed: graven, maaien, fruitbomen, … Vinckenbosch was een heer uit de duizend. Die mag van mij een ereplek hebben. Ik vroeg hem bouwgrond en hij zei: "Gij krijgt zeker bouwgrond. Neem de kop van de wei maar. Niemand kan me kwalijk nemen dat ik voor mijn werkman zorg." Ik moest mijnheer Vinckenbosch maar "een sik" geven voor de grond. Midden in de oorlog stierf Vinckenbosch: het kasteel werd verkocht aan een Hollander en ik werd buiten geborsteld. Ze zetten mij en mijn gezin zonder eten… Daar kwam nog bij, als ge in de oorlog geen werk hadt moest ge naar Duitsland! En we hadden twee kinderen…

BOK:
Jij bent toch niet in Duitsland gaan werken?!

Frans:
Neen. Margriet was aan ‘t leren voor coiffeuse in Brussel en zij heeft mij toen werk gevonden in ‘t zwart, kort aan de Cinquantenaire. Ik moest auto’s en moto’s kuisen… Ik ben daar wel maar een paar jaar gebleven want toen kon ik in de gieterij beginnen

In de metaal

BOK:
Een gieterij? Terug in Wallonië?

Frans:
Neenee, in Tienen op de Leuvense Steenweg, in de Fondrerie Druard. Wij maakten gietijzeren stukken voor fabrieken en deksels voor op straat. Die kunt ge nog op veel plaatsen zien liggen: FD staat erop. Daar heb ik graag gewerkt. In ‘t begin verbrandt ge tien keer uw voeten, als ge ijzer moet gieten, maar later kent ge de truuk en gebeurt dat niet meer. Maar goed ook, want zo’n wonden "rotten uit", die genezen niet maar rotten… In de smelterij moest ik ijzer kapot slaan met een voorhamer. Toen ik er begon werkten er tien man, maar de patron is door zijn eigen schuld failliet gegaan. Hij had een lief en die plunderde hem. Hoeveel ladingen porselein ik niet naar haar heb moeten voeren! Toen hij voelde dat het misliep begon hij sporen uit te wissen. Dagen heb ik papieren moeten verbranden en boeken, een heel bibliotheek.

BOK:
En toen ben jij nog maar eens veranderd van werk…

Frans:
Ja. Toen ben ik bij ACMT gaan werken, het latere ABR. Daar maakten we heftoestellen, bruggen, complete suikerfabrieken voor het buitenland. Op ‘t einde had ik het er tot magazijnier gebracht. De directeur kwam mij elke morgen goedendag zeggen, mij alleen. Soms schudde hij mijn been, als hij mij geen hand kon geven omdat mijn handen vol vet zaten. Toen ik 60 jaar werd vroeg ik mijn pensioen aan en ik kreeg het. Maar dat was zonder de gemeente Bunsbeek gerekend. Die liet mij nog vijf jaar lang netelen en mizerie langs de grachten wegkappen voor ik echt op pensioen kon.

Oudijzermarchand

BOK:
Jij had nog wel een bijverdienste!

Frans:
Ja. Bijna mijn hele leven lang heb ik oude metalen opgehaald bij de mensen. Heel Bunsbeek kende mij en mijn karreke. Ik ging overal de rommel ophalen. Ik sorteerde alles in plastieken zakken: koper, aluminium, zink, … Als de hoop groot genoeg was deed ik een camion komen om het te komen halen. In ‘t begin sneden ze mijn zakken kapot om te zien of ik geen bedrieger was en blik i.p.v. koper leverde… Die mensen komen soms wat tegen, hoor! Zij krijgen soms stoven met een kasseisteen in de pot om meer gewicht te maken! Maar ik heb nooit iemand bedrogen. Fietsen maakte ik terug op en valabele potten, rieken, bijlen en houwelen verkocht ik op de rommelmarkt van de Gilainstraat… Twee jaar geleden is Margriet gestorven, mijnen engel, en sinds toen doe ik dat niet meer.

Frans troonde ons mee naar zijn schatkamers, de koterij in de tuin. Veilig achter slot en grendel bewaart hij er de werktuigen waarmee hij duizenden stukken metaal ontmantelde en in hanteerbare brokken sloeg. Er heerst orde: schroevendraaiers hangen op meterslange rijen, er zijn bankvijzen en bergvakjes voor moeren en allerlei getuig. Buiten staat het forse aambeeld en gretig hanteert Frans nog de voorhamer waarmee hij de dikste "fonte" aan diggelen kreeg. Wat ziet Frans er plotseling jong uit en zijn ogen tintelen van de pret. Hier is hij in zijn element, dat zie je!

Neen, als we bedenken dat hij zonder iets begonnen is en nu naar zijn huis kijken, zijn tuin, zijn eigendom, dan beseffen we hoe hard hij heeft gewerkt en bewonderen hem omdat hij dit alles met zijn handen heeft verdiend… Chapeau, ouwe taaie: nog even en we vieren samen jouw honderd jaar!

BOK XI.2, april 1997
© kvr          (naar index)