Jef Denruyter

slachter van beroep

bokkensp.gif (2884 bytes)

 

Het paradijs? Ja, dat bestaat… Je moet het zelfs niet eens ver gaan zoeken. In Bunsbeek, in de bocht van de Pepinusfortstraat, daar is het, daar ligt de tuin van Eden. Bloemen bloeien er overdadig, in perken, in borders en potten overal. Bessen, bonen, aardappelen, groenten en fruit zijn er in alle soorten. Wat een kleuren! Wat een weelde! Hoge erwten deinen begeerlijk mee met de wind en tonen al gevulde peulen tussen een macht van witte bloemen. Dikke savooien smeken om geoogst te worden -- in de meeste tuinen zijn ze pas geplant! (Normaal ook, want het is nog maar begin juni.) Deze tuin lijkt wel speciaal gezegend, met zijn bladerrijke bescherming tegen felle wind, met zijn uitzicht op de heuvels van het Hageland, met zijn heerlijke afwisseling van geurende gewassen. De tuin van Eden, we zegden het al, maar ook om andere redenen een paradijs.

slachter.jpg (29775 bytes)

BOK is op bezoek bij Jef de slachter en Emelie. Ze zijn net vijftig jaar getrouwd en worden in de buurt op handen gedragen. "Als de mensen vanaf nu voor Jef en Emelie doen wat Jef en Emelie voor andere mensen hebben gedaan, dan kunnen ze geen kwaad!" klinkt het er. Jef en Emelie staan inderdaad steeds klaar om anderen een plezier te doen. Sinds de werken naast de woning bezig zijn staat Jef elke morgen voor 6 uur op om de werklieden toegang te verschaffen. Emelie maakt soep en warme maaltijden klaar voor een alleenstaande oudere man, zomaar, in alle stilte. Zij draaiden honderden meters pensen voor de voetbalvereniging en maakten kilo’s "varkenskop" voor de dorpsfeesten. Weet Bunsbeek dat nog wel?

Bij onze aankomst zit Jef in de veranda naar de tuin te kijken. De achterkant van de kraaknette woning bestaat inderdaad uit een glazen wand met het effect van een panoramische poster. De hele tuin kan men er zien door dit prachtige venster dat ook aan de binnenkant, zowel onder als boven, afgezoomd is met bloeiende pelargoniums. Een prentje! De vloer blinkt als een spiegel en in de woonkamer herinneren tientallen bloemstukken nog aan het gouden jubileum.

Koeien... om te ploegen

BOK:
Dag Jef! Op ons aan ‘t wachten?

Jef:
Ah, zijt ge daar?! Jaja, anders was ik al lang buiten in de hof! Maar ik wist dat ge gingt komen…

Emelie:
Normaal kan ik hem geen half uur binnen houden! ‘s Morgens vroeg al zit hij buiten of, als het slecht weer is, in zijn werkhuis.

Jef:
Och ja, ik vind altijd wel iets om aan te frutselen… Ik moet bezig zijn.

BOK:
Was dat zo al van jongsaf?

Jef:
Dat denk ik wel. Ge moogt niet vergeten, mijn moeder is gestorven toen ik acht jaar was. Ik ben van 1922. Ik was de oudste van vijf kinderen. En na de dood van mijn moeder werden ik, onze Fé zaliger en Vikke bij "peter boven" ondergebracht, bij ons grootvader dus op de Steenweg in Glabbeek. Hij woonde een beetje hoger dan mijn vader, vandaar "peter boven". Over de andere kinderen, Denis en Fien, ontfermde nonkel Denis zich, de broer van mijn vader. "Peter boven" was boer. Hij had vier koeien en als kleine jongen ging ik mee melken en ploegen. Want de ploeg werd getrokken door een koe! Dat was wel een ploeg met één kleine "schelp": ge moest twee keer in dezelfde voor rijden om diep genoeg te zitten.

BOK:
Mensen die met een os of met een koe moesten ploegen… was dat omdat zij zich geen paard konden permitteren?

Jef:
Neen. Peter had een paard gekocht vlak voor de oorlog, maar dat werd door de Duitsers aangeslagen. Paarden konden de Duitsers goed gebruiken en daarom kochten we een os. Die werd niet afgenomen.

BOK:
Maar met melkkoeien werd ook geploegd?

Jef:
Jaja! Die gaven dan wel minder melk, natuurlijk.

Ga mee slachten!

BOK:
Ben jij heel de tijd op de boerderij van peter blijven werken?

Jef:
Ja en nee… Een broer van moeder zaliger werkte in de Gallic in Bost, in de verffabriek. Daar moest ik mee naartoe toen ik zestien jaar was. Maar zo vlak voor de oorlog werd er niet veel geproduceerd. Ik kon er niets doen, ik verdiende niets en toen zei nonkel Denis, de broer van mijn vader: "Weet ge wat gij moet doen? Gij moet met mij mee gaan slachten." Want nonkel Denis was een slachter en ik heb naar hem geluisterd. Zo ben ik slachter geworden. De laatste dag van 1939 ben ik het eerste varken mee gaan slachten, hier bij "Freekes" op de boerderij. En dan altijd zo maar voort, he…

BOK:
Ook in de oorlog zijn jullie blijven slachten?

Jef:
Da’s zeker! Ge moest dan zogezegd een "blad" gaan halen om te mogen slachten, maar dat gebeurde natuurlijk niet altijd. In de oorlog hebben we soms afgezien, zulle! Ik droeg zo’n dikke, leren jas, een veel te grote, en mijn messen hingen aan de binnenkant… We waren veel ‘s nachts op gang, maar dat was gevaarlijk want er zaten jongens in ‘t versteek, er waren de Duitsers… Zo waren ze ons eens komen roepen voor een noodslachting, een koe die dringend moest afgemaakt worden. We moesten er met de fiets naartoe. Aangekomen aan de molen van Bunsbeek begint ineens een Duitser te brullen en ons te verwijten! Ik dacht dat ik doodviel van de schrik! En weet ge wie het was?! Timmermans, den oude "véterinair", die lag daar in de gracht. Die wist dat wij zouden komen en die lapte ons dat! En lachen dat hij deed!

Sluikslachten

BOK:
In de oorlog hielden vele mensen naar het schijnt een varken dat niet werd aangegeven en dat dan stiekem moest worden geslacht. Kwamen ze jullie daarvoor vragen?

Jef:
Natuurlijk! Dat werd heel veel gedaan. De Duitsers wilden niet dat er van mei tot september iets werd geslacht. Wij deden dat toch hier of daar… Wij gingen ver, zulle! In Glabbeek en Bunsbeek, maar ook in Kapellen, Attenrode, Wever, Vissenaken, Houtem, Tienen, Oorbeek, Molenbeek-Wersbeek hadden wij klanten. Maar ja, het bleef gevaarlijk. Ge zoudt kunnen verraden worden! Zo moesten we in Kapellen aan de Varent eens een varken gaan dood doen, maar de geburen lagen er in ruzie. Als ze hoorden dat er ‘s nachts een varken begon te kelen dan wisten die natuurlijk genoeg en dan zouden we lelijk in de ambras kunnen komen, die zouden ons zeker verraden. En toch hebbben we dat varken geslacht. Nonkel Denis stuurde mij er te voet naartoe, naar de Varent in Kapellen. Dat was een heel eind stappen, he! Ik moest daar blijven slapen en ‘s nachts zou het gebeuren. Rond middernacht kwamen "Jules van de smalle" en ene van de Ruiterij met een kruiwagen aan. Het varken werd met een ketting gewurgd zodat het geen lawaai maakte. Dan legden we het in de kruiwagen en voerden het naar een boerderij aan de Ruiterij in Zuurbemde -- ook een eind, he – midden in de nacht! Ondertussen was het echter beginnen sneeuwen en de velden en de karrensporen waren vol gesneeuwd… "Knots": we zaten vast in een spoor, "boenk" en we konden weer niet verder! Maar we zijn toch aan de boerderij in Zuurbemde geraakt. Daar stond nonkel Denis al klaar om het varken uiteen te doen. Daar heeft nooit iemand iets van geweten!

BOK:
Nooit gepakt geweest?

Jef:
Neen.

BOK:
In de oorlog werd er ook veel vlees gesmokkeld. Heb je daar ooit aan meegedaan?

Jef:
Neen. Ik had zo al meer dan werk genoeg. Sommige smokkelaars kwamen wel voorstellen doen, maar daar hebben wij nooit aan meegedaan.

BOK:
Werd er niet gestolen?

Jef:
Dat wel! De beesten uit de wei! Hiernaast, in de wei van Jules Pans, werden op één nacht twee beesten geslacht. De billen waren weg en de rest bleef liggen.

Darmen, poten en oren

BOK:
Hoeveel varkens konden jullie de baas op een week?

Jef:
Oeioei! Twintig, vijfentwintig was nog minder dan niets… De drukste tijd was mei-kermis. Dan deden we soms tien of twaalf varkens dood op één dag! Ik heb eens een week gehad dat we er 128 slachtten! Dan kreeg ik wel hulp van een man of zes. Ook rond Sint-Antonius (17 januari nvdr), als ‘t kermis was in Wever, hadden we de handen vol. Dan stond ik om 2 uur op. We hadden dagen dat we om 12 uur gingen slapen en om drie uur al terug bezig waren… Een varken uiteen doen was toen wel minder werk dan nu. Hespen moesten niet versneden worden: die gingen zo de kuip in.

Emelie:
En de darmen, de poten en de oren die kwamen gewoonlijk naar hier…

BOK:
Hier thuis was er dan ook altijd werk.

Emelie:
Ah ja! Ik moest zorgen dat alles ‘s anderendaags gereed was om mee te nemen. Nu gebruiken de mensen de varkensdarmen niet meer, maar toen wel. Die moesten gekuist worden. Een varken heeft zo’n 15 m. darmen. Ze werden eerst in lauw water gezet en dan met een mes op een plank gekrabd. Soms waren ze dun en gingen ze kapot. Als het water te warm was gingen ze ook kapot of waren ze zo dik niet meer. Er was allemaal veel werk aan…

Jef:
Nu worden de varkens geslacht rond 100 kilo, maar vroeger waren het dikwijls zeugen van 300 kilo! Die gaven veel vet spek en dikwijls heel taai vlees… Op grote boerderijen kregen de werklieden dat te eten. Die kregen dat als maaltijd. Ik heb dikwijls gezien dat de werklui hun vlees onder tafel aan de hond opvoederden omdat het niet te eten was.

BOK:
Het is toch niet simpel om een varken van 300 kg onder te krijgen? Hoe deed je dat? En hoe haalde jij zo’n kolos uit de stal? Met een mand over zijn kop?

Jef:
Neen, met een teugel. Ik ben met de jaren ook wat geëvolueerd. In’t begin bonden wij een strokoord rond de snuit van het varken en manoeuvreerden het zo naar buiten. Maar dat ging niet altijd. Ik heb ooit geweten dat een paard werd ingespannen om, met een ketting rond de varkenspoot, het beest naar buiten te sleuren. Nu heb ik een teugel met een stalen kabel: die zit veel vaster rond de bovenkaak van het dier. Dat gaat veel beter. Vroeger werd een varken zomaar gekeeld; nu krijgt het eerst een slag van een houten hamer en is het verdoofd. Toen ik begon werd de huid schoon gebrand met stro, later krabden we ze schoon met heet water maar tegenwoordig gebruiken we daarvoor een gasbrander.

We hebben altijd wel veel plezier gemaakt. Er was altijd veel vrouwvolk in de buurt, iedereen was goed gezind als de slachter kwam… En ik deed die vrouwen plezier door ‘s morgens te komen om het beest uiteen te doen. Dan konden zij al dadelijk vlees malen en dezelfde dag nog pensen maken.

BOK:
Slachtte jij alleen aan huis of ook in slachthuizen?

Jef:
In 1947 al ging ik deeltijds werken in het slachthuis van Tienen en in 1960 ging ik aan de slag in Kortenaken. Ik heb mijn werk altijd graag gedaan en ik ben eigenlijk altijd mijn eigen meester gebleven. Maar in 1980 ben ik stilaan gestopt. Ik moest de kliniek in want ik had een beroerte gekregen. In ‘t begin zag het er niet zo best uit, maar alles is toch redelijk goed gekomen. Ik heb alleen meer tijd nodig om mij iets te herinneren, een naam bijvoorbeeld. Toch waren er mensen die mij bleven vragen om voor hen te slachten. Ik mocht niet met de auto rijden, maar dat was niets, want ze kwamen mij halen! Zo doe ik elk jaar nog een paar varkens en schapen dood, voor goede kennissen dan en om er nog wat in te blijven.

Emelie van Kottes

BOK:
Jef is van Glabbeek, van Jef van Mon Denruyter, maar Emelie is een rasechte Bunsbeekse…

Emelie:
Ja. In Bunsbeek kennen de mensen mij als "Emelie van Kottes". Zo is de familie Devos in Bunsbeek gekend. Jef en ik zijn in 1947 getrouwd, het jaar nadat hij afzwaaide in het leger. Een geweer heeft hij er niet in zijn handen gehad want hij deed kokschool in Tervuren en stond later in Duitsland in de keuken, in Bad Godesberg tegen Bonn. Het duurde wel drie maand voor hij de eerste keer naar huis mocht. Ik vergeet nooit hoe hij bij Sampermans in de Leuvensestraat aankwam – ik werkte daar – hoe hij van de statie recht naar mij kwam en in zijn kousen lepels en vorken en messen steken had die hij van Duitsland meesmokkelde. En dan deed hij zijn kleren uit en rond zijn middel had hij twee tafeldoeken en zes servetten gebonden! Zo kwam hij van Duitsland!

BOK:
Jef zorgde dus al voor jullie uitzet!?

Jef:
Da’s zeker. Ik rookte niet. Ik verkocht mijn sigaretten en van dat geld kocht ik horloges en goede Duitse waar waarmee ik de grens over kon.

Emelie:
Toen we trouwden gingen we eerst een maand inwonen bij mijn ouders in de Oude Diestsestraat. Dan verhuisden we naar Pepinusfort. We woonden er elf jaar bij een jongman, bij Fé Van Ens, zo’n vijftig meter hier vandaan. In 1953 hebben we dit huis gekocht. Dat was een heel oud, laag huis, want hier vanachter kondt ge met uw hand zo aan de pannen van het dak. Daar was het nog in leem ook. Dank zij onze geburen hebben wij ons huis helemaal kunnen veranderen, beneden en boven alles in assebeton gegoten… Jef van Taes en zijn kinderen kuisten stenen, maakten beton klaar en brachten alles in emmers naar hier. Aan die mensen hebben wij veel te danken.

Zo gaat het er aan toe, beste lezer, in die hoek van Bunsbeek. Er wonen mensen die om elkaar geven, die nog iets inzitten met elkaar, die helpen waar ze kunnen. Emelie bezoekt twee keer per dag een buurvrouw die niet meer goed te been is en Jef kent alle boeren van uren in het rond. Tijdens zijn lange wandelingen zetten boeren voor hem hun tractor stil en komen een praatje slaan met hun vroegere slachter. Dat Jef steeds graag gezien was mag blijken uit het feit dat hij ooit opkwam met de verkiezingen in Bunsbeek en van de eerste keer al een vierde plaats behaalde (1964). Jef is ook achttien jaar voorzitter van Toekomst Bunsbeek geweest en maakte de verhuis mee van het oude plein aan de steenweg naar het huidige voetbalveld. Hij is nog steeds vol lof over Féke Vanhellemont, zijn secretaris zaliger. Alle zondagen is Jef present in het parochiecentrum en tijdens de week kan je Jef en Emelie zien tronen voor hun huis, op de bank die ze voor hun gouden bruiloft van de buren hebben gekregen. Beste lezer, neem rustig de bocht als je met de wagen de Pepinusfortstraat doorrijdt, en groet er de mensen op de bank. Zij zijn nog van die soort die weet en beseft:

"Daar alleen kan liefde wonen, daar alleen is ‘t leven zoet, waar men stil en ongedwongen alles voor elkander doet".

 

BOK XI.3, juli 1997
© kvr          (naar index)